Tot twee keer toe rammelt er in 1572 een leger aan de poort van Zutphen. In juni zijn het de troepen van Oranje, in november is het de zoon van Alva. Beide keren gaat de poort open. Met alle gevolgen van dien.
Wie op de IJsselkade in Zutphen staat, heeft een prachtig uitzicht. Op de rivier komen bootjes langs. Aan de overkant is de Tichelbeekse Waard. Verderop ligt het gebied van Voorstonden en Hall, daarachter moet de Posbank zijn.
Hier aan de overkant van de IJssel komt in november 1572 een deel van het Spaanse leger aan marcheren, onder leiding van stadhouder Hierges. Het andere deel maakt een omtrekkende beweging en nadert de stad via het noorden, geleid door Don Frederik, zoon van Alva.
De IJssel is in die tijd twee keer zo breed als nu, wijst historicus Johan Visser (25). En iets ten zuiden van de huidige Oude IJsselbrug ligt dan een houten paalbrug. Visser studeerde deze zomer aan de Universiteit Leiden af met een scriptie over de verwikkelingen in Zutphen in 1572. Vanuit allerlei archieven bracht hij tal van nieuwe gegevens boven water. In oktober verschijnt van zijn hand het boekje ”Zutphen 1572. De geschiedenis van een bloedbad”.
Voordat de zoon van Alva in november de stad belaagt, heeft Zutphen in juni eerst nog te maken met een ander leger, zo’n 3000 man sterk: troepen van de Gelderse edelman Willem van den Bergh. Deze heeft in april van zijn zwager Willem van Oranje de opdracht gekregen om een aantal steden in Gelre en Overijssel in te nemen, waaronder Nijmegen en Zutphen. Vanuit Werth, net over de grens in Duitsland, trekt Van den Bergh richting het noordwesten. Op 10 juni bereikt hij Zutphen aan de zuidkant.
Het stadsbestuur van Zutphen zit niet te wachten op inkwartiering van Spaanse troepen –soldaten binnen de muren geeft alleen maar overlast– en daarom moet de eigen schutterij de stad zien te verdedigen tegen de opstandelingen.
Van den Bergh heeft zijn voorbereidingen echter getroffen. In de stad heeft hij handlangers, die ervoor zorgen dat hij zonder slag of stoot naar binnen kan. Visser: „Ze stonden om tien uur op de stoep en waren om halfelf binnen. Het stadsbestuur krijgt dan ook het verwijt dat het slecht heeft opgelet.”
Soldij
Intussen ervaart de bevolking van Zutphen de invasie van het leger van Van den Bergh allerminst als een bevrijding, vertelt Visser bij de Walburgiskerk aan het ’s-Gravenhof. Het majestueuze godshuis is in 1572 de belangrijkste kerk van de stad. Even daarvoor is aan de zuidkant van de kerk de Librije gebouwd: een leeszaal met boeken aan de ketting. „Zodat goede burgers goede boeken kunnen lezen”, lacht Visser.
De kerk en de Librije hebben zwaar te lijden onder het bewind van Van den Bergh. Kort na de inname wordt de Walburgiskerk gezuiverd van beelden. De kostbaarheden uit de kerk laat Van den Bergh afvoeren naar zijn logement. Een zilveren kruis, een zilveren kroon, een zilveren scepter, een reliekhouder, kostbare gewaden: het wordt allemaal in beslag genomen.
Ook de Librije is niet veilig. Soldaten ontvreemden daar onder andere kostbare juridische werken en breken de vloer open op zoek naar zilver en goud. Wat soldaten met zulke kostbaarheden moeten? Visser: „Er waren in die tijd altijd problemen met de betaling van soldaten. Ook Van den Bergh had zijn mannen hun soldij niet kunnen geven. Hij gaf daarom opdracht voor een plundering. De buitgemaakte goederen konden de soldaten omsmelten of verkopen, zodat ze aan geld kwamen. Heel gebruikelijk in die tijd.”
Hoewel Willem van Oranje had gesteld dat in ingenomen steden godsdienstvrijheid voor zowel protestanten als katholieken moest zijn, lijden met name de roomse geestelijken onder het bewind van Van den Bergh. In de hele stad worden goederen en kerkelijke schatten van kloosters en conventen in beslag genomen, waardoor de uitvoering van de roomse eredienst wordt bemoeilijkt. Een pater wordt gedood. Andere geestelijken worden gevangengezet en alleen tegen betaling weer vrijgelaten.
Haakbusschutters
In oktober is Willem van Oranje zelf even in de stad, om vervolgens via Zwolle en Kampen naar Holland en Zeeland te gaan. De prins laat 1200 Waalse haakbusschutters in Zutphen achter. Zij moeten de stad verdedigen tegen de aanstormende Spaanse troepen van de zoon van Alva, Don Frederik. De soldaten worden onder andere ondergebracht in het complex van het Agnietenconvent, wijst Visser op de binnenplaats van de huidige Agnietenhof. Het vrouwenconvent krijgt meer dan 150 Walen te logeren – de voedselvoorraad raakt snel uitgeput. Kloosterlingen worden vastgehouden en alleen tegen losgeld vrijgelaten.
En dan is daar de volgende invasie. Don Frederik bereikt in november de stad. Het gebied bij de IJssel is in dit jaargetijde moerassig; Spaanse kanonnen daar opstellen is lastig. Daarom maakt de zoon van Alva een omtrekkende beweging en valt de stad aan de noordkant aan, bij de Nieuwstadspoort. De restanten van de poort liggen er nog, naast het Baudartius College aan de Isendoornstraat. De ruïne wordt nu aangeduid als Spanjaardspoort, vertelt Visser, maar die benaming is pas in de jaren 30 van de vorige eeuw in zwang gekomen.
Op 15 november wordt de stad bij de Nieuwstadspoort met veertien kanonnen beschoten. Maar algauw wordt duidelijk dat er niet meer wordt teruggeschoten. Wat blijkt? Een aanzienlijk deel van het garnizoen van Oranje is in het holst van de nacht via de Vispoort en de IJsselbrug de stad uit gevlucht, richting de Veluwe.
Voor Don Frederik is het nu een koud kunstje om in de vroege ochtend van 16 november over de bevroren gracht de stad binnen te komen. De bevolking krijgt opnieuw te maken met een golf van geweld. De stad wordt geplunderd: de Spaanse soldaten krijgen daarvoor vier uur van Don Frederik. Niet alleen kerken en kloosters zijn doelwit, maar ook de huizen van burgers worden leeggeroofd. Eerst draagbare kostbaarheden als munten en juwelen, vervolgens meubels, huisraad en levensmiddelen.
Er wordt ook grote schade aan gebouwen aangebracht. Bijvoorbeeld op de plek van de huidige Wijnhuistoren aan de Groenmarkt. De toren is er in 1572 nog niet, maar het wijnhuis wel. Het stadsbestuur vergadert daar; en op deze plek vinden gerechtelijke executies plaats. Tijdens de invasie wordt het wijnhuis in brand gestoken: het interieur gaat verloren en de gewelfde kelder verandert in een chaos.
Wat ook een doelwit is, weet Visser: het archief in het stadhuis aan de Lange Hofstraat. Dat is hij bij plunderingen in die tijd niet eerder tegengekomen. Soldaten zien er in Zutphen blijkbaar geld in: de gestolen papieren en perkamenten kunnen ze tegen hoge prijzen verkopen.
Bloedbad
En dan: het bloedbad. Naar verluidt richt Don Frederik in Zutphen vervolgens onder de burgers een complete slachting aan, net zoals het even later in Naarden zal gebeuren. Soldaten laat hij aan hun voeten in bomen ophangen, zodat ze een vreselijke vriesdood sterven. Voor burgers worden galgen opgericht; of ze worden naakt de stad uit gejaagd, waar ze sterven van de kou. Vrouwen worden verkracht. En in de dichtgevroren IJssel worden wakken gehakt waarin meer dan 500 mensen worden verdronken.
Aldus het verhaal, dat nog steeds in de geschiedenisboekjes staat. Visser ontdekte echter dat dit verhaal teruggaat op een later ontstane herinneringscultuur, waarin de gebeurtenissen in november 1572 zijn gemythologiseerd. Hij noemt met name ds. Wilhelmus Baudartius, een van de Statenvertalers. Deze predikant staat van 1598 tot 1640 in Zutphen. Hij is van oorsprong een Vlaming, en dat maakt volgens Visser dat hij er belang bij heeft dat de oorlog tegen Spanje voortduurt: alleen zo zal ook in het zuiden van Nederland de Reformatie doorgevoerd kunnen worden. Om die reden zet Baudartius de Spanjaarden het liefst zo barbaars mogelijk neer. Zo ook in zijn ”De Nassausche oorloghen” uit 1616. Volgens Visser geeft dat boek „de meest emotionele, uitgebreide en gruwelijke geschiedenis van de inname van Zutphen.”
Het verhaal van Baudartius vindt in zijn tijd geen tegenspraak, terwijl er toch nog ooggetuigen moeten hebben geleefd. Maar men heeft belang bij zo’n Opstandsverleden, stelt Visser. „Het maakt de stad een volwaardig onderdeel van de Republiek: Zutphen is óók slachtoffer van de Spaanse tirannie.”
Er hingen in 1572 wel soldaten in bomen. Visser: „Honderden huursoldaten, die waren gevlucht. Zij hadden afgesproken niet opnieuw voor Oranje te vechten, op straffe van de dood. Ze moesten dus gestraft worden, ‘keurig’ volgens 16e-eeuws oorlogsrecht…” En de lichamen in de IJssel? Visser: „Er worden inderdaad lichamen in wakken in de IJssel gegooid. Maar dat zijn de lichamen van zo’n 20 à 25 protestanten die in de achterliggende maanden in de Walburgiskerk zijn begraven. Die horen daar niet, vindt Don Frederik. Ze krijgen dus een ijskoud riviergraf.”
Dus, gruwelijkheden genoeg in november 1572 in Zutphen. Maar een bloedbad onder burgers? Nee, zegt Visser.