Over enkele dagen begint de wijnmaand. Dan wordt de wijnoogst binnengehaald. Vaak gaat dit gepaard met wijnfeesten waar veel gedronken wordt. De gevolgen zijn vaak dronkenschap, losbandigheid, geweld en het schenden van huwelijkstrouw. Wat een schril contrast met het verblijf in het wijnhuis van Christus, waar onze tekst over gaat.
In het vorige vers vergelijkt de bruid haar Liefste, Christus, met een appelboom. Ze stelt Hem tegenover de bomen des wouds. De kanttekening geeft als toelichting op deze bomen: „Buiten Christus zijn alle mensen wilde haveloze bomen, die derhalve óf geen, óf kwade, óf zure, óf vruchten van onaangename smaak voortbrengen; tenzij dat zij door het geloof Christus worden ingeënt, zo kunnen zij geen goede vruchten voortbrengen.”
Is het u tot smart geworden dat u geschapen bent om vruchten te dragen, maar een wilde, haveloze, onvruchtbare boom bent? Heeft u gebogen onder het rechtvaardige vonnis: „Houw hem uit; waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?” Heeft u uit genade uit Christus’ mond gehoord: „Uw vrucht is uit Mij gevonden”? Dan zult u ook instemmen met de bruid: „Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet.” Elke vrucht die Gods kinderen van Christus krijgen en in het geloof mogen nuttigen geeft de overvloed van een wijnhuis. Daarom getuigt de bruid: „Hij voert mij in het wijnhuis.” De bruid moet door Christus gevoerd worden in het wijnhuis. Want ze kan het in zichzelf niet vinden. Hoe voert Christus hen? Door hun alles te ontnemen buiten Hem, zodat er slechts een zondaar overblijft die smeekt: „Och, wierd ik derwaarts weer geleid, dan zou mijn mond U d’ ere geven.”
Waarom voert Hij hen naar het wijnhuis? Omdat Hij verlangt naar hun gemeenschap. Iedere van Christus ontvangen vrucht versterkt het geloof, verlevendigt de hoop en doet de liefde branden. Wijn geeft kracht. Toen David op de puinhopen van Ziklag bezoek van de Heere kreeg, sterkte hij zich in de Heere zijn God. Dan is het: „De Heere is mijns levens Kracht!” Wijn geeft ook vreugde. „Geeft wijn degenen die bitterlijk bedroefd van ziel zijn.” Wat kan men bedroefd zijn over het onverbeterlijk zondige bestaan. Maar als we in het wijnhuis een teugje wijn van Christus ontvangen, dan wijkt de droefheid. Wijn geeft ook troost. „Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht.” Wijn verwarmt. Als Christus nabij is, dan is het hart brandende als bij de Emmaüsgangers. Wijn geneest. De barmhartige Samaritaan goot olie en wijn in de wonde. Wijn geeft moed. Toen de moedeloze Thomas de doorboorde handen en voeten van Christus met een geloofsoog zag, getuigde hij: „Mijn Heere en mijn God.”
Wijn geeft ook hoop. Als men gemeenschap heeft met Christus, Die onze hope is, dan mag men geloven dat Hij zal voeren in het hemelse wijnhuis, waar Hij een plaats bereidt voor Zijn gekochte bruid. Daar zijn ze eeuwig dronken van de liefde van een drie-enig God. Daar zullen ze roemen: „Want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.” Wat een onderscheid met hen die het Evangelie altijd hebben veracht en alleen vreugde, troost en kracht vonden in aardse wijn. Zij zullen eeuwig smart lijden. „Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil- en troostrijk woord, verhardt u niet, maar laat u leiden.”
„Hij voert mij in het wijnhuis.”
Hooglied 2:4a