Door Gods algemene genade zijn mensen niet totaal onmachtig om iets goeds te doen. Als we goede dingen op het natuurlijke vlak negeren, eren we God niet. Tegelijk zijn we mensen met een verdorven hart.
Hoe kijk je als christen naar jezelf? Margreet van den Berg startte een discussie over hoe in het onderwijs omgegaan wordt met enerzijds ”uit ons niets goeds” en anderzijds ”aandacht voor goede dingen en complimenten geven” (RD 3-9).
Leerkracht Jan de Olde erkende de moeilijkheid het reformatorische mensbeeld handen en voeten te geven. Laurens Snoek reageerde daarop dat we niet in een kramp moeten komen, maar van hart tot hart met onze kinderen kunnen spreken over God, die ons zóveel wil geven. Hierop gaf dr. Pieter Rouwendal aan dat we vooral goed moeten blijven onderscheiden tussen psychologie en theologie (RD 12-9). In deze discussie is vanuit theologisch perspectief echter nog niet alles gezegd.
Ursinus en Calvijn
Als psycholoog heb ik regelmatig te maken met de vraag naar mens- en zelfbeeld. Bij psychische klachten speelt er regelmatig een negatief zelfbeeld. Mag ik als christelijke hulpverlener zeggen dat iemand tevreden mag zijn over zichzelf en zichzelf waardevol mag vinden? Een en ander resulteerde in een zoektocht die leidde tot een boek over zelfbeeld vanuit een reformatorische visie. Voor mijzelf waren enkele opbrengsten van dit eigen onderzoek verrassend.
Als eerste trof mij hoe Ursinus, opsteller van de Heidelbergse Catechismus, in zijn Schatboek toelicht wat hij bedoelt met ”tot niets goeds in staat zijn”. Ursinus onderscheidt drie soorten goed: het natuurlijk goed, het burgerlijk goed en het geestelijk goed. Het natuurlijk goed gaat over eten, drinken, wandelen, staan, zitten, enzovoort. Het burgerlijk goed gaat over kopen en verkopen, recht doen, dingen leren. Het geestelijk goed gaat over die dingen die nodig zijn om tot het eeuwige leven te komen, zoals zich van harte bekeren, in Christus geloven, enzovoort.
Ursinus geeft aan dat ”tot niets goeds in staat zijn” alléén slaat op het geestelijk goed. Ten aanzien van het natuurlijk en het burgerlijk goed hebben volgens hem ook onwedergeborenen vaak een grote bekwaamheid. Die komt van God, uit Wie alle goede gaven voortkomen.
Als tweede vond ik ook bij Calvijn een genuanceerd beeld over het goed doen van mensen. Calvijn hanteert een soortgelijk onderscheid als Ursinus waar hij verschil maakt tussen hemelse zaken en natuurlijke zaken. Hemelse zaken gaan over kennis van God en Gods wil, over geloof, gerechtigheid, liefde, heiligheid. Deze gaven zijn door de mens vernietigd. De natuurlijke zaken zijn echter niet geheel vernietigd, maar bedorven. Van de gave van de rede en het verstand zijn glinsterende vonkjes overgebleven. Daarnaast noemt Calvijn dat er naast hemelse zaken ook aardse zaken zijn waar mensen opmerkelijke dingen doen, die tot grote bewondering brengen. Die gaven mogen we volgens Calvijn niet minachten, omdat we dan de Geest van God beledigen. „We kunnen immers de gave van de Geest niet gering achten zonder Hem zelf daarmee te verachten en te smaden.” Andere theologen, zoals Berkouwer, Van Genderen en Velema, komen tot de conclusie dat Calvijn in zijn werk niets anders leert dan dat de mens geheel verdorven is, maar tegelijkertijd stelt dat ook de onwedergeboren mens in het natuurlijke leven wel tot belangrijke dingen kan komen.
Zelf in middelpunt
”Onbekwaam zijn tot enig goed” slaat dus alleen op geestelijke zaken. Door Gods algemene genade zijn mensen niet in alle opzichten totaal onmachtig om iets goeds te doen. Als we nu goede dingen op het natuurlijke vlak negeren of verdacht houden, eren we God niet. Hieruit valt geen andere conclusie te trekken dan dat we ruimhartig blij mogen zijn met goede, mooie, fijne dingen die we zien gebeuren. Omdat we daarmee ook de Gever van al dit goeds eren en dankbaar te zijn. Om de aandacht te richten op de Gever van dit alles. Want daar is Gods algemene genade voor bedoeld: om bij Hem te brengen.
Tegelijkertijd moeten we volop laten staan dat we zondige mensen zijn, met een verdorven hart, waarmee we alles bezoedelen. Praktisch gezien betekent dit dat we uiteraard niet alleen aandacht hebben voor het positieve. We zullen eerlijk benoemen dat wij, omdat ons hart zo verdorven is in onszelf, al heel snel goede dingen bederven. Bijvoorbeeld als we ons erop laten voorstaan dat we iets goeds gedaan hebben en we daarbij niet ootmoedig erkennen dat we het goede van de Heere ontvangen. En hoe gemakkelijk gebeurt het niet dat in onze zinnen vooral ”ik” voorkomt. „Kijk, dit heb ik…” Maar daarbij staan we zelf zo snel in het middelpunt. En is dat niet de wortelzonde waarmee alles misging?
Filtering van de boodschap
Terecht werd opgemerkt dat we psychologie en theologie uit elkaar dienen te houden. Toch zijn religieus en psychologisch functioneren niet los van elkaar te zien. Het is echter wel belangrijk hierover zorgvuldig te formuleren. In zijn bijdrage schreef Snoek: „Hun negatieve zelfbeeld is mede het gevolg van het godsdienstige denken.” Dit suggereert dat het reformatorische mensbeeld een negatieve invloed heeft op het zelfbeeld. Uit onderzoek blijkt hiervoor echter geen bewijs. Dus we moeten dan ook niet denken dat er in bevindelijk gereformeerde kringen meer mensen met een negatief zelfbeeld rondlopen. En zien we dat niet in gezinnen terug? In hetzelfde religieuze klimaat heeft het ene kind een gezonde eigenwaarde, terwijl een ander kind, uit eenzelfde gezin, erg onzeker is.
Hoewel het mensbeeld (een theologisch thema) niet direct invloed heeft op het zelfbeeld (een psychologisch thema), is het omgekeerde wel het geval: het psychologisch functioneren heeft invloed op de geloofsbeleving. Mensen met een negatief zelfbeeld zijn bijvoorbeeld vatbaarder voor veroordelende boodschappen in de prediking dan mensen met een gezonde eigenwaarde. Het negatieve zelfbeeld leidt tot filtering van de boodschap. Dat maakt dat ze negatieve dingen over zichzelf wel horen, maar hoopvolle of bevestigende dingen veel minder of niet.
Volkomen offer
Kan religie iets betekenen voor het zelfbeeld? Dat denk ik zeker wel. Als iemand door het geloof in het verzoenend werk van Christus mag weten een kind van God te zijn, dan weet hij op geloofsmomenten dat het helemaal goed is. Dan is er vrede, dan wordt hij totaal aanvaard, hoewel hij in zichzelf zo onvolmaakt is. Zou dat geen gunstige invloed hebben op het zelfbeeld?
Dit is ook de boodschap die in de klas mag doorklinken. We zijn in onszelf wel niet goed en doen verkeerde dingen, maar door genade zijn er toch goede dingen waarvoor we Hem mogen danken. En wat betreft de verkeerde dingen: die wil de Heere ons genadig vergeven als we geloven in Jezus Christus als het volkomen offer voor al onze zonden.
De auteur is werkzaam als gz-psycholoog bij Eleos.