Wie met theologische waarheden kinderen aan het twijfelen brengt over hun liefde voor mama, richt schade aan. Het is dus van groot belang theologische en psychologische uitspraken over mensen van elkaar te onderscheiden.
Leerkracht Jan de Olde geeft in het artikel ”Niets goeds of toch wel?” (RD 3-9) eerlijk aan welke spanning hij ervaart tussen theologie en psychologie. Velen zullen de problematiek herkennen. Laurens Snoek reageerde op sympathieke wijze door aan te geven hoe een docent met die spanning kan omgaan. Daarbij blijft de problematiek echter staan, terwijl die om een inhoudelijke oplossing vraagt, of zelfs schreeuwt. De nood kan hoog oplopen.
We moeten theologische uitspraken goed onderscheiden van uitspraken op andere vakgebieden. De theologie zegt iets over de mens in zijn verhouding tot God. Neem iemand met de diagnose longkanker. De predikant die op bezoek komt, zal kunnen opmerken dat gezondheid en ziekte ons niet bij toeval, maar uit Gods hand toekomen. De arts zal erop kunnen wijzen dat de patiënt jarenlang kettingroker was. Als de predikant op grond van het medische antwoord alle betrokkenheid van God bij de ziekte gaat ontkennen, heeft goede gezondheidszorg kwalijke zielszorg tot gevolg, en andersom geldt dat ook.
Evenzo moeten psychologische uitspraken niet theologisch geïnterpreteerd worden, noch andersom. De boeken van monnik Anselm Grün bieden waardevolle psychologische inzichten. Maar hij verpsychologiseert de theologie, en dat levert bedenkelijke theologie op. In de problemen die De Olde schetst, worden psychologische uitspraken theologisch beoordeeld, en dat levert bedenkelijke, zelfs schadelijke psychologie op.
In genoemd artikel worden diverse tussenkopjes gebruikt; die volg ik nu op de voet.
„Geneigd tot alle kwaad”
Theologisch gezien, dus in de verhouding van de mens tot God, is de mens geneigd tot alle kwaad. Er is geen zonde waar we te goed voor zijn. Zelfs onze beste werken zijn niet gevrijwaard van zonde. Maar in het intermenselijke verkeer zijn er gelukkig heel veel dingen die voor de mensen goed zijn. Mensen kunnen ergens goed in zijn, in rekenen of in hulpvaardigheid. Dat menselijk goede mag als zodanig benoemd worden. Het is schadelijk om dat vanuit de theologie te ontkennen. Dan mag ik mijn vrouw niet meer geloven, als ze zegt: „ik hou van je”, dan mag ik niet meer trots zijn op mijn kinderen, dan kunnen docenten geen 10 meer geven, enzovoorts.
„God is blij met jou!”
Het is een theologische vraag of je kunt zeggen dat God blij is met bepaalde daden van mensen, terwijl de mens totaal verdorven is en God Zich vertoornt over alle kwaad. Op het eerste gezicht kan het niet, maar de Bijbel doet het toch. Het woord ”blij” wordt dan wel niet gebruikt, maar daarop kwam het neer toen God het berouw van de goddeloze koning Achab aanzag. De rijke jongeling werd door Jezus bemind toen hij zei dat hij van jongs af aan Gods wet onderhouden had. Ook als we niet begrijpen hoe dat kan, moeten we deze gegevens wel laten staan! Er mag dus gezegd worden dat God blij is met een daad van naastenliefde en in die zin met degene die daar blijk van geeft. God heeft die naastenliefde Zelf bevolen en Hij keurt het goed als mensen daaraan gehoor geven. Dat zulke goede dingen niet voldoende zijn om als persoon door God aangenomen te worden, is een andere kwestie.
„Taalles met ondeugden”
Hoe moeten we negatief gedrag beoordelen? Het is altijd goed om de oorzaak van negatief gedrag te zoeken, want het kan inderdaad een signaal van iets zijn. Daarmee wordt het negatieve gedrag als zodanig niet positief; wel kan het aanleiding zijn tot een verandering ten goede. Zo zijn ook onze zondige verlangens verkeerd, maar ze leren ons dat we naar geluk zoeken, zij het op de verkeerde plaats. We begeren iets dat alleen door God vervuld kan worden. Bezinning op de oorzaak en het beoogde doel van onze zondige begeerten leert ons zo een belangrijke les, die gezegend zou kunnen worden met bekering tot God. „Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U”, wist Augustinus reeds.
„Meen ik het echt?”
In het kind dat zich afvraagt of het wel echt meent als het zegt dat het van mama houdt, zien we de kwalijke gevolgen van vertheologiseerde psychologie heel duidelijk. De psychologische verhouding van kind tot moeder moeten we niet theologisch interpreteren vanuit de verhouding van mens tot God. Dat we geneigd zijn om onze naaste te haten, wil bovendien niet zeggen dat we gedoemd of genoodzaakt zijn dat te doen. Niet alles wat neigt, valt ook. We zijn er niet te goed voor om in bepaalde omstandigheden onze moeder te haten, maar God zij dank is het nog altijd natuurlijk voor kinderen en moeders om zielsveel van elkaar te houden. Wie met theologische waarheden kinderen aan het twijfelen brengt over hun liefde voor mama, richt schade aan. Het is dus van groot belang theologische en psychologische uitspraken over mensen van elkaar te onderscheiden.
De auteur is uitgever bij Brevier en methodoloog en associate researcher aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.