Bij gebed voor overheid hoort inzet voor medemens
We worden er in 1 Timotheüs 2 toe „vermaand” om te bidden voor de overheid. Het is niet maar een suggestie, we worden er met apostolische klem toe opgeroepen. Maar waar zal dat gebed op gericht zijn? De apostel laat er geen onduidelijkheid over bestaan: „opdat wij een stil en gerust leven mogen leiden.”
Die woorden hebben niet iedereen aangesproken. Men heeft wel smalend gesproken van een ”christelijk-burgerlijk” levensideaal. Het zou voor christenen uiteindelijk enkel gaan om een rustig bestaan aan de zijlijn, zonder veel betrokkenheid bij wat zich in de wereld afspeelt. Christenen hebben daarom wel het verwijt naar zich toe gekregen dat ze zich afzijdig houden, zich verregaand aanpassen. Weten ze wel, willen ze weten wat macht inhoudt en wat die met ons mensen doet?
Heldere taal
1 Timotheüs 2:1-2 spreekt niet over kritiek op de overheid. Is dat inderdaad niet de boodschap van het Nieuwe Testament? Wijst die andere bekende passage over de overheid, in Romeinen 13 (dat wij de overheid onderdanig hebben te zijn), niet in dezelfde richting?! Was het verkeerd dat Abraham Kuyper ooit opriep tot ‘architectonische kritiek’ op de samenleving? Nu, wie denkt dat het christelijk is om het comfortabel met de macht op een akkoordje te gooien, doet er goed aan te luisteren naar hoe Jezus zich over machthebbers heeft geuit. Hij noemde koning Herodes eens een vos (Lukas 13:32), en dat was geen erenaam. Bij een andere gelegenheid zette Christus zijn leerlingen af tegen machtigen die zich graag als weldoeners laten fêteren: zo zal het onder jullie niet zijn (Lukas 22:25). Het is heldere taal. In Handelingen gaat ook Paulus niet mee in het huichelachtige ”stroop om de mond smeren” bij stadhouder Felix (24:3), maar hij beperkt zich ertoe hem eraan te herinneren dat hij voldoende op de hoogte is om tot een gefundeerd oordeel te kunnen komen (24:10).
Wat zal dan bidden voor de overheid zijn? Het staat hier in 1 Timotheüs 2 niet op zichzelf, maar het is ingebed in de boodschap die heel het Nieuwe Testament doortrekt: „bid zonder ophouden.” Want nu God in Jezus Christus alles met zich heeft verzoend, alle machten onder zijn voeten heeft gebracht, weten we dat Hij alle macht heeft, in hemel en op aarde, en dat Hij zó aan de gemeente is gegeven (Efeze 1:20): als Hoofd over alles. Zó is Christus ook bij ons, alle dagen, tot aan de voltooiing van de wereld. We kunnen alleen maar bidden omdat we in Christus gelovig weten waar we met onszelf, maar ook met de kerk en de wereld aan toe zijn.
We bidden „voor alle mensen”, staat er drie keer (vers 1, 4 en 6). Het „voor alle mensen” heeft dus nadruk. Uitdrukkelijk is het gebed niet beperkt tot de mensen van de eigen polis, de eigen godsdienst, het eigen volk. Dat bepaalt ook het gebed in Christus’ naam, dat geeft zeker ook vandaag richting, in een wereld vol tegenstellingen, spanningen en haat.
Bidden met open ogen
Vier woorden voor gebed worden hier gebruikt, en daarbij wisselen voorbede voor mensen en dankzegging aan God elkaar af. Eerst roept de apostel op tot gebed vanuit de concrete nood, dan tot een in aanbidding tot God naderen, vervolgens als het ware bij de Koning der koningen op audiëntie gaan om gehoor te vinden, en te eindigen in dankzegging voor wat ontvangen is. Dit alles wil in ons gebed samengaan, het hoort onverbrekelijk bij elkaar: de nood van de wereld bij God brengen, en Hem danken dat Hij de „Hoorder van de gebeden” is, die de arme redt die om hulp roept, de ellendige en die geen helper heeft. Zo horen we het in het gebed voor de koning: Psalm 72. Als we bidden, sluiten we ons niet af van de nood en het leed van anderen. In deze zin bidden we altijd met open ogen.
Met het oog op „alle mensen” worden nu voorbede en dankzegging gedaan voor de overheid, voor regeringsleiders, ministers en andere mensen op posities met veel verantwoordelijkheid, zowel in de politiek als in het bedrijfsleven, bij de politie, in het leger en bij justitie. Voor hen die regeringsverantwoordelijkheid dragen, bidden wij dat zij hun dienst zo vervullen dat er –opnieuw met Psalm 72– ontferming over de geringe en arme uit spreekt, dat hun leven wordt bevrijd van druk en geweld. Hun bloed (dat is: als ze met dodelijk geweld geconfronteerd worden) zal kostbaar zijn in zijn oog.
Wat houdt zo’n gebed in, in een samenleving waarin de kloof tussen rijk en arm alleen maar groeit? Wat houdt het in, als mensen te maken hebben met een toeslagenaffaire, met uithuisplaatsing van kinderen, als vluchtelingen geen onderdak hebben? Wanneer je als gemeente van Christus bidt, zo blijkt uit dit Bijbelgedeelte, doe je dat als toespitsing van jouw gebed voor al die mensen die in de knel geraakt zijn. Bij zo’n gebed hoort een ”je inzetten voor”. Het is dus een gemeente die ziet wat er speelt, van dichtbij weet wat er in de samenleving aan de hand is, die bidt om Gods hulp en zegen bij het werk dat ze zelf doet. En in het verlengde daarvan bidt ze voor de overheid.
Zachtmoedig en vastberaden
En nu dat „opdat wij een stil en gerust leven mogen leiden.” Wat vragen we daarmee?
„Stil” houdt in: je niet door provocatie van de wijs laten brengen, zachtmoedig maar vastberaden overvloedig zijn in het werk des Heren. En „gerust”? Dat is de binnenkant die erbij hoort, dat je innerlijke rust hebt, als in Psalm 46: waar de Here ons een toevlucht en een sterkte is, en wij Hem ten zeerste hebben leren kennen als een hulp in alles wat ons benauwt, daar hoeven we niet te vrezen. Dat „stille en geruste” leven is gericht op en gevuld met het roepen tot God en de inzet voor de naaste. Zo’n leven kan alleen maar geleid worden „in alle godsvrucht” (dat is: een leven uit één stuk, door Gods genade, voor Gods aangezicht) en „in alle waardigheid” (dat is: zo leven dat mensen zien bij Wie je hoort, van Wiens genade je leeft). Dat is niet ”braaf” en ”burgerlijk”, het is „een innige blijdschap in God door Christus, en lust en liefde om naar de wil van God alle goede werken te volbrengen.” Zo leven burgers van het Koninkrijk in de hemel, en zo zijn we betrokken burgers van onze in zwaar weer verkerende samenleving en bidden we voor alle mensen, en daarom ook voor de overheid.
De auteur is emeritus hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit artikel omvat zijn bijdrage aan de Kroonbede, die op 13 september plaatshad in de Waalse Kerk in Den Haag.