Scholen moeten samenwerken ten dienste van leerlingen
Openheid én helderheid over de eigen principes maken het ook voor reformatorische scholen mogelijk handen en voeten te geven aan verbinding met de maatschappelijke context, zoals het tweede principe van de Code Goed Bestuur luidt.
In 2021 werd de (herziene) Code Goed Bestuur voor het primair onderwijs van kracht. Het tweede principe van deze Code vraagt om verbinding met de maatschappelijke context. Dit oogt onschuldig, maar de Code stuurt niet louter op techniek. Zij sluit aan op de liberale maatschappelijke context. Dit vraagt om alertheid. Tegelijk nodigt de Code schoolbesturen uit te reflecteren, eigen keuzes te maken en verantwoording af te leggen, met helderheid over eigen principes.
De Code Goed Bestuur PO, die in totaal vier principes hanteert, geldt voor álle schoolbesturen in het basisonderwijs. Besturen mogen op een eigen, passende manier invulling geven aan de uitgangspunten, maar wel binnen de gegeven kaders. Ook wordt de sector volgens de Code geacht onderwijs te geven in naam van de overheid en de samenleving. Terwijl de opdracht voor reformatorische / christelijke scholen primair ligt in Gods Woord: kinderen „opvoeden in de lering en vermaning des Heeren” (Efeze 6:4). Dat zal schuren. Daarom is het voor schoolbesturen wel wezenlijk hun eigen identiteit helder te formuleren in een strategie, missie en visie.
Elkaar nodig
De Code heeft alles te maken met de verhouding tussen de terugtredende centrale overheid en het maatschappelijke middenveld. Professor Minderman (VU) schetste in zijn inaugurele rede (2008) de ontwikkelingen in die genoemde verhouding. Waar het onderwijs nu mee te maken heeft, is de ”maatschappelijke verankering”. Ofwel: de overheid stelt dat bestuurlijke verantwoordelijkheid automatisch samenwerking betekent.
Het tweede principe van de Code Goed Bestuur vraagt dan ook om samenwerking: „Het bestuur werkt voortdurend in verbinding met de maatschappelijke context.” Scholen functioneren in een netwerksamenleving. Meer dan voorheen hebben scholen elkaar nodig. Zorg en veiligheid vragen samenwerking tussen scholen, maatschappelijke instellingen en de overheid. Ook voor het bieden van gelijke ontwikkelingskansen voor kinderen is volgens de Code samenwerking noodzakelijk.
Principe 2 beoogt expliciet de blik naar buiten. Te veel zijn scholen intern gericht: veel intern gedoe! Dat laatste zou zomaar te maken kunnen hebben met de niet altijd zuivere rolverdeling. Op elkaars stoel gaan zitten werkt contraproductief. Waar principe 2 onder meer de aandacht voor vraagt, is de gezamenlijke beleidsontwikkeling. Werken het schoolbestuur en de directie goed samen? Zorgen ze voor draagvlak voor het beleid bij het personeel? Betrokkenheid in de uitvoering hangt tenslotte samen met het participeren in de beleidsontwikkeling. Ouders zijn vaak verstandige raadgevers.
Overvragen?
Overvraagt de Code het onderwijs met het eisen van meer samenwerking? In zekere zin niet! Scholen werken al samen. Zij gaan uit van de kerken. Nauwe samenwerking met de kerken behoort vanzelfsprekend te zijn. Elkaar tot steun zijn in identiteitsgevoelige zaken geeft meerwaarde. Samenwerking is er tevens op het gebied van de zorg. Een veilig schoolklimaat wordt bevorderd door goede contacten met de ouders.
Leerlingen een stem geven in de schoolorganisatie en in onderwijsprojecten creëert het gevoel: „Dit is onze school.” Klankbordgroepen van ouders en leerlingen zijn winst voor het onderwijs. En de samenwerking met de peuterspeelzaal (als die er is) en het voortgezet onderwijs komt de schoolloopbaan van de kinderen ten goede.
Ook goede contacten met de buurt bevorderen de veiligheid van onze kinderen. Er zijn praktijkvoorbeelden genoeg: een schoonmaakactie in de buurt, buurtbewoners betrekken bij het schoolleven, verantwoorde activiteiten vanuit de buurt in de school laten plaatsvinden. De omgang met de buurt is vormend voor onze leerlingen.
Alertheid
Het tweede principe vraagt om „verbinding met de maatschappelijke context”. Samenwerking binnen de eigen kring is dan te beperkt. De Code ademt de invloed van de seculiere maatschappij. Zo liggen de basiswaarden van de democratische rechtstaat verankerd in de Wet op het primair onderwijs (met name in art. 8 lid 3 a-c). Scholen moeten actief burgerschap en sociale cohesie bevorderen. De participatie in de samenleving is van groot belang. Ongetwijfeld zal de overheid in een verantwoordingstraject daar ook de vinger bij leggen.
Samenwerking moet binnen de identiteit echter primair ten dienste staan van onze leerlingen. De meerwaarde bepalen besturen in overleg met het personeel op grond van een visie. Soms komt de lokale overheid met initiatieven waar wij onze vragen bij hebben. Diverse instanties kloppen op de schooldeur. In die situaties is een open attitude beter dan vluchtgedrag. Ook gesprekken met de plaatselijke scholen kunnen verrijkend zijn voor het onderwijs. En contacten met seculiere instellingen moeten niet bij voorbaat afgewezen worden. Openheid én helderheid over de eigen principes maken het mogelijk ook handen en voeten te geven aan het tweede principe van de Code Goed Bestuur.
De auteur is gepensioneerd directeur van de Guido de Brès in Rotterdam. Dit is een korte samenvatting van de lezing die hij hield tijdens de VBSO-regiobijeenkomsten in Barneveld en Bruinisse.