Vlees blijft een populair onderdeel van de maaltijd. Ruim 14 procent van de ondervraagden eet elke dag een vleesproduct; ruim 16 procent geeft aan dat drie of minder dagen per week te doen. De grootste groep (26 procent) heeft vijf van de zeven dagen vlees op het bord.

Uit een vergelijking met het vorige duurzaamheidsonderzoek uit 2015 is niet te concluderen dat RD-lezers minder vlees zijn gaan eten. Toen gaf 77,5 procent aan bijna altijd of vaak vlees te eten bij de maaltijd, anno 2022 is dat aantal zelfs een procent gegroeid. „Wij eten wel kleinere hoeveelheden” geeft een respondent aan.

De meeste mensen die zeggen te minderen op het gebied van vlees, komen uit de groep personen met een bovenmodaal inkomen (meer dan 38.000 euro per jaar). Het lijkt erop dat er in die groep de meeste vegetariërs en flexitariërs zitten.

Dit kan goed verklaard worden door het feit dat vleesvervangers over het algemeen wat duurder zijn dan echt vlees. Die vleesvervangers worden trouwens door een vijfde van de RD-lezers geregeld gegeten, 80 procent begint er niet aan. „Vleesvervangers zijn niet altijd gezonder”, merkt een invuller op.

De groep die nooit vis eet, is maar klein: 9 procent. De meeste RD-lezers (45 procent) doen dat één keer per week; 11 procent geniet er zelfs meerdere keren per week van. „Wij eten vaak voedsel wat afgeprijsd is. Dus frequentie van vlees of vis hangt af van het aanbod”, geeft een geënquêteerde aan.

Biologische producten zijn iets populairder geworden sinds 2015, net zoals fairtradeproducten. In 2015 kocht bijna een kwart van de RD-lezers nooit fairtradeproducten, nu is dat percentage gezakt naar 16 procent.

Een vijfde van de respondenten liet in 2015 biologische producten in het winkelschap staan; in 2022 was dat 15 procent.

Eten weggooien deed de reformatorische achterban al weinig en dat is nog minder geworden. In 2015 gaf ruim 5 procent aan dat nog vaak of bijna altijd te doen, in 2022 was dat nog maar ruim 2 procent.