Als Alain Cocq in 2020 zijn eigen sterfbed live via internet probeert uit te zenden, wil hij een „elektroshock” veroorzaken in het Franse euthanasiedebat. Wat gebeurt er met discussies over moeilijke ethische thema’s als ik-verhalen daarin centraal komen te staan?
Jarenlang lijdt Alain Cocq aan een slopende ziekte, die langzaam maar zeker zijn vitale organen aantast. De complicaties stapelen zich op: vijf hartaanvallen, zeven beroertes. Reanimatiepogingen slagen, maar laten de Fransman keer op keer zwakker achter dan voorheen.
Cocq ziet een uitweg uit zijn lijden: een zelfgekozen levenseinde. Maar actieve euthanasie is verboden in Frankrijk. Ook een brief aan Emmanuel Macron biedt niet wat hij zoekt. „Ik sta niet boven de wet”, schrijft de president begin september 2020 terug, „en ben daarom niet in staat om op uw verzoek in te gaan.”
De president volgt Cocqs zaak „met emotie”, benadrukt hij. De 57-jarige zieke zelf neemt na het ”nee” een ingrijpend besluit: hij stopt met eten en drinken. Naast zijn bed plaatst hij een camera. Via Facebook moet de wereld getuige zijn van zijn sterven. Dat gaat niet door: het mediaplatform haalt de stream offline. Maar Cocqs punt is gemaakt en trekt wereldwijd de aandacht. Zoals hij hoopte; zijn voorbeeld moet een „elektroshock veroorzaken die het mogelijk maakt om hulp bij zelfdoding toe te staan”, zegt zijn woordvoerster.
Cocqs beslissing leidt niet tot zijn dood. Ernstig verzwakt wordt hij opgenomen in het ziekenhuis. In juni 2021 komt alsnog zijn levenseinde, als een ngo voor hem hulp bij zelfdoding financiert. Het gebeurt over de landsgrens, in Zwitserland, waar dit wel legaal is. Cocq spreekt erover als „een verlossing”, maar noemt het tegelijk „een dood in ballingschap.” Franse media schetsen hem postuum als „voorvechter van een waardig levenseinde.”
Debat
Door de schrijnende zaak laait het toch al gespannen debat over euthanasie in Frankrijk weer op. Niet voor het eerst gebeurt dit aan de hand van een ingrijpend persoonlijk levensverhaal.
Maar het zijn niet alleen de voorstanders van een zelfgekozen levenseinde die zich op deze manier laten horen. Als in april het Franse parlement zich opmaakt voor een bespreking over euthanasie –met de zaak-Cocq nog scherp op het netvlies– roert zich de stichting Soulager mais pas tuer (verlichten, maar niet doden) met een vurig pleidooi tégen wetsverruiming.
Gezicht achter het initiatief: Philippe Pozzo di Borgo, een steenrijke zakenman. Het is niet zo dat Pozzo di Borgo niet weet wat lijden is. In 1993 raakt hij vrijwel volledig verlamd na een ongeluk met een paraglider. Uit wanhoop om zijn handicap doet hij een poging tot zelfdoding met een zuurstofslang. Later zal hij uitgroeien tot een voorvechter voor mensen die, zoals hij zegt, „aan de rand van de maatschappij staan.” Ook zijn levensverhaal wordt in één klap wereldberoemd, als het in 2011 wordt verfilmd in de kaskraker ”Intouchables”.
Euthanasie legaliseren plaatst grote druk op de kwetsbaren, benadrukt Pozzo di Borgo. „Ziet u niet”, vraagt hij de pers vlak voor het parlementsdebat, „de toenemende druk –zelfs de dwang– in een samenleving die sommigen van haar burgers voor de dood bestemt? Dwang, op die individuen die het vaakst worden gemeden, degenen die extreme pijn lijden, zij die zeer geïsoleerd zijn, degenen die extreem misvormd zijn, degenen die ons medelijden oproepen, en die –zoals sommigen al beweren– het meest kosten?”
Het is de vraag of Pozzo di Borgo’s betoog dezelfde indruk had nagelaten wanneer de verlamde zakenman niet uit ervaring sprak. Zo functioneren niet alleen zijn woorden, maar vooral ook zijn leven in het maatschappelijke debat als een tegenwicht, een ‘tegenverhaal’. Tegenover het appel dat –doelbewust– uitgaat van Cocqs levenseinde staat nu geen koude verzameling dogma’s, maar een menselijk verhaal van iemand van vlees en bloed die weet van pijn en lijden.
Invloed
Het voorbeeld van Franse bodem laat zien hoe dominant persoonlijke verhalen kunnen worden in ingewikkelde ethische discussies. Dat beperkt zich niet tot Frankrijk en evenmin tot het debat over euthanasie. Op tal van terreinen duiken levensverhalen op die grote invloed hebben op het maatschappelijke debat.
Als de Tweede Kamer begin 2021 de bedenktijd voor abortus bespreekt, brengt de NOS enkele uren eerder een verhaal over het onderwerp. De kop: ”Bedenktijd abortus onder vuur: „De dagen dat ik moest wachten waren een hel””. Twintig minuten later wordt de kop aangepast naar het meer neutrale ”Bedenktijd voor abortus belastend of nodig? Onderwerp opnieuw ter discussie”. De insteek van het artikel verandert echter niet. Het stuk brengt één persoonlijk perspectief: de ervaringen van een vrouw die de bedenktijd als „een hel”, „emotioneel heel belastend” en „heel heftig” heeft beleefd.
Of neem het vluchtelingendebat. Politiek klinken met regelmaat straffe woorden over een strenger uitzettingsbeleid. Tot er namen opduiken. Van Lili en Howick bijvoorbeeld. Staatssecretaris Mark Harbers maakt in 2018 onder grote politieke druk gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid om de broer en zus in Nederland te laten blijven, nadat de asielkinderen wegliepen van hun verblijfadres.
Maar direct na de keuze van Harbers barst een nieuwe discussie los: Is dit wel eerlijk? Hoe zit het met al die andere kinderen? Schuilt er geen onrecht en willekeur in het uitlichten van dit ene verhaal? Zou uitzetting of mogen blijven niet gebaseerd moeten zijn op heldere regels, in plaats van op de hoeveelheid media-aandacht die een zaak krijgt?
Hoe verschillend de voorbeelden ook zijn, ze laten stuk voor stuk de spanning zien die er bestaat tussen enerzijds een algemene discussie over ethiek –de vraag wat goed is om te doen– en anderzijds de individuele, persoonlijke verhalen van mensen.
Met regelmaat nemen persoonlijke verhalen een belangrijke of zelfs bepalende plek in maatschappelijke discussie over heikele thema’s in. Soms lijken zulke ervaringen het enige argument dat daadwerkelijk weegt in het debat. Opvallend is de rol van media, die er bij een ethische discussie vrijwel altijd voor kiezen om die te belichten door de lens van een levensverhaal. Wat gebeurt er eigenlijk met zo’n discussie wanneer persoonlijke verhalen daarin zo belangrijk worden? En, niet onbelangrijk, hoe moeten christenen zich verhouden tot zo’n verhalencultuur als zij zich willen uitspreken over ethische kwesties?
Motieven
Het is nog niet zo makkelijk om te bewijzen dat deze rol van persoonlijke verhalen in de laatste decennia is toegenomen. Wat in ieder geval ouder is dan vandaag, is casuïstiek: het uitlichten van een persoonlijk geval, een casus, om algemene principes te bediscussiëren.
Zoals de Schriftgeleerden en farizeeën een op overspel betrapte vrouw er aan de haren bijslepen, naar Jezus toe. Al te nobel zijn hun motieven niet, want ze zijn er „Hem verzoekend, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen.” Ze houden Jezus het algemene principe voor, de norm: Mozes heeft toch in de wet geboden dat zulke mensen gestenigd moeten worden? Maar past deze rabbi dat principe nú ook toe, met dit persoonlijke geval – of neemt Hij het dan zo nauw niet met die wet? „Gij dan, wat zegt Gij?”
Het gebruik van „narratieven” –verhalen– in ethische debatten is dan ook „van alle tijden”, vermoedt prof. dr. Theo Boer. Wat volgens de ethicus aan de Protestantse Theologische Universiteit wél een wezenlijke verandering is sinds de vorige eeuw, is de rol van media als televisie en film. „Daarmee kunnen we veel meer in beeld brengen. We zetten de camera dicht op mensen en wachten tot de tranen gaan vloeien – het hoogtepunt van het interview. Tegen persoonlijke verhalen, met name tegen de tranen daarin, is weinig in te brengen.”
Vreemd is het niet, die hoofdrol voor ervaringen. Want ethiek gáát tenslotte over mensen. Ethiek zonder levensverhalen is luchtfietsen, filosoferen zonder voeten in de modder. Je kunt niet debatteren over bootvluchtelingen zonder te beseffen dat aan boord ook jongens als de 3-jarige Alan Kurdi zijn – de beelden van zijn levenloze lichaam op een Turks strand schokten in 2015 de wereld.
Principes
Het is de vraag of de christelijke ethiek zich daar altijd voldoende rekenschap van heeft gegeven, zegt prof. dr. Arnold Huijgen, hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. „In de vorige eeuw dacht de neocalvinistische traditie van ethiek, zoals bijvoorbeeld Jochem Douma die beoefende, helemaal vanuit algemene principes. Er is een aantal Bijbelteksten met een streep eronder: dit is de conclusie. Daar kwam geen ik-verhaal bij kijken. Het gevaar daarvan is dat je misschien wel groot gelijk hebt, maar mensen alsnog tussen de wielen kunnen komen.”
Maar de wereld is in verandering. De opkomst van het postmodernisme bracht een einde aan grote verhalen; steeds meer kwam het „authentieke verhaal van de enkeling” centraal te staan. Het is daarom niet verwonderlijk dat in zo’n cultuur ervaringen steeds meer maatschappelijke discussies over ethiek kleuren. Het persoonlijke verhaal mag dan van alle tijden zijn, de ontvankelijkheid ervoor is sterk toegenomen.
Die ontwikkeling wordt weerspiegeld in de media – en niet alleen de seculiere. Ook op de burelen van het Reformatorisch Dagblad is de ”persoonlijke aanpak” inmiddels een beproefd recept. Het ik-verhaal waarbij de journalist over zichzelf schrijft –een paar decennia geleden nog taboe– deed zijn intrede. Grote thema’s moeten een gezicht krijgen met een menselijk verhaal. Liefst ook nog een reformatorisch gezicht, want daarmee komt het verhaal nóg dichterbij. Niet zelden zijn het deze artikelen die online het rijtje ”meest gelezen” vormen.
Hoewel de term postmodernisme nogal eens een negatieve klank heeft, zou het niet juist zijn om zo’n verschuiving uitsluitend negatief te duiden. Zo gaf de ontwikkeling in de christelijke ethiek oog voor de schaduwkanten van „alleen denken in principes”, zegt prof. Huijgen. „Tegenwoordig betrekken we mensen erbij en vinden we dat logisch. De rol van persoonlijke verhalen duid ik dus niet alleen negatief, maar de tendens dreigt momenteel wel door te slaan.”
Functie
Dat laatste –doorslaan– gebeurt vooral als de functie van verhalen in een discussie onduidelijk is. Het maakt namelijk nogal verschil hoe ervaringen gebruikt worden, zegt prof. Boer. De ethicus onderscheidt in hoofdlijnen twee manieren waarop dat gebeurt: als illustratie of als strategie. „Met een persoonlijk verhaal kun je een ethische waarde illustreren; dat is waardevol.”
Maar niet zelden worden levensverhalen „strategisch gebruikt”, ziet hij. „Dan zijn ze een argument, bedoeld om mensen voor je positie te winnen. Dat gebeurt veel; dan laat bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde alleen ervaringen horen over geslaagde levensbeëindiging, of juist over vreselijke sterfbedden zonder euthanasie.”
Wie ethische thema’s die spelen in de samenleving onder de loep neemt, ziet al snel dit strategische gebruik van verhalen opduiken. Soms subtiel, bijvoorbeeld door als omroep telkens voor één perspectief te kiezen dat aan bod komt. Soms wordt een verhaal ronduit als breekijzer ingezet.
Zoals wanneer Tim Hofman, presentator van het onlineprogramma Boos, in 2018 de 9-jarige Nemr meeneemt naar het gebouw van de Tweede Kamer. Uitzetting naar Irak dreigt voor Nemr, en Hofman, die een punt wil maken over het kinderpardon, laat de jongen politici een microfoon onder de neus duwen.
Veel ruimte voor nuance in de gesprekken die volgen, is er niet. Als er ethiek is, wordt die volledig versmald tot de emoties van de jongen. Kamerleden reageren met zichtbaar ongemak en laveren tussen vriendelijke woorden tegen Nemr en politieke taal tegen Hofman. „Kunt u mij helpen?” vraagt Nemr aan PvdA-voorman Lodewijk Asscher. „Nou”, zegt deze, „ik kan het niet beslissen. Dus dat is lastig.” Even later, tegen Hofman: „Ik vind dit eigenlijk echt niet zo netjes.” „Nee, het is ook niet netjes”, antwoordt de activist, „maar de situatie is ook niet netjes.”
„Wat denk jij dat er gebeurt als je naar Irak gaat?” vraagt Hofman aan Nemr, ten overstaan van VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff. „Dood”, zegt de jongen. „Ja, dus?” repliceert Dijkhoff, als Hofman hem vragend aankijkt.
Een dag later vraagt de politicus in een videobericht aandacht voor de complexiteit van de problematiek en wijst er terloops op dat hij als staatssecretaris 240 keer zijn bevoegdheid heeft ingezet om mensen toch in Nederland te laten blijven. „Juist bij heel moeilijke onderwerpen over kwetsbare kinderen denk ik dat we er verstandiger aan doen naar elkaar te blijven luisteren en de nuances in beeld te brengen, in plaats van de verschillen uit te vergroten en gewoon keihard te gaan rammen omdat je nou eenmaal een bepaalde mening hebt”, zegt de VVD’er. Maar de mediastorm is dan al over zijn hoofd gejaagd.
Ervaringsdeskundige
Het overkomt prof. Boer regelmatig dat hij in een discussie over een ethisch probleem zoals abortus of euthanasie een ervaringsdeskundige tegenover zich krijgt. „Meestal zeg ik dan: Menselijkerwijs kan ik me uw standpunt heel goed voorstellen. En in uw individuele geval ben ik het misschien wel met u eens. Maar als ethicus moet je altijd het gehele plaatje in het oog houden. Je kunt je niet laten leiden door slechts één perspectief.”
En daar gaat het vaak mis bij het gebruik van persoonlijke verhalen, stelt hij, wanneer de discussie versmald wordt tot alleen „het emotieargument.” De hoogleraar noemt het voorbeeld van abortus na misbruik van een vrouw. „In zo’n geval lijkt abortus geslaagd, vanuit dat ene perspectief: de noodsituatie van deze vrouw. Maar ethiek heeft ook te rekenen met andere perspectieven, zoals het belang van het ongeboren kind.”
Complexiteit
Het kenmerkende van een ethisch probleem is dat het meerdere kanten heeft. Een illustratief persoonlijk verhaal laat juist die complexiteit zien. Dat betekent niet dat die spanning nooit opgelost kan worden, zegt prof. Boer: „Soms is er inderdaad maar één juiste oplossing. Maar waar die gelaagdheid ontbreekt in de ethische discussie, is er iets mis.”
Dat verhalen argumenten worden, heeft alles te maken met de centrale plek die authenticiteit in onze cultuur heeft, zegt prof. Huijgen. „Dat is iets heel individueels: authentiek is wat jíj authentiek vindt.”
Daarmee hangt samen wat hij een „cultuur van slachtofferschap” in de samenleving noemt, een „laat effect van het christelijk geloof.” Terwijl in de klassieke samenleving niemand slachtoffer wilde zijn –„dan was je een loser, met pek en veren op het marktplein”– heeft het christendom geleerd dat lijden ook iets goeds kan zijn. „Maar in de seculiere variant heeft het slachtoffer een onaantastbare morele status gekregen. Die persoon heeft iets meegemaakt, daar kun je niet achter terug maar alleen maar respect voor hebben. Maar daarmee kan een verhaal, zeker een unieke ervaring van een slachtoffer, een geweldige machtsclaim worden. Daar kan niemand anders aankomen.”
Volgens de Apeldoornse hoogleraar is er een „mix” nodig in de ethiek, waarbij het persoonlijke verhaal niet ontbreekt, maar evenmin het enige is. „Dat betekent dat je een persoon die zijn of haar verhaal vertelt niet afwijst, maar tegelijk kunt zeggen: de keuze die gemaakt wordt of de claim die achter dit verhaal ligt, die deel ik niet.”
Lijden
Tegelijk legt de manier waarop verhalen functioneren in ethische discussies een groot ongemak bloot in onze omgang met lijden. Veel ervaringen die als argumenten functioneren, zijn te herleiden tot een vorm van lijden. Waarbij de onderliggende gedachte een eenvoudige is: dit lijden moet worden weggenomen en de onontkoombare oplossing daarvoor ligt in een keuze. Zoals de Fransman Cocq zijn sterfbed streamde met één boodschap: bij een zelfgekozen levenseinde zou dit lijden niet nodig zijn geweest.
Een antwoord hierop is niet zo eenvoudig, zegt prof. Boer. Hij wijst op een „ambigue” relatie van het christendom met lijden. Enerzijds is altijd de lijn aanwezig geweest om te leren leven met het feit dat het bestaan lijden inhoudt. „Dat vind ik een kwaliteit van het christelijk geloof. Een van de belangrijkste deugden in de Vroege Kerk was de patientia: lijdzaamheid. Daar is de vroege christelijke gemeente groot mee geworden.”
Maar dat is niet alles. Het christendom verheerlijkt lijden niet. Integendeel: Jezus nam lijden weg, Hij genas ziekte en kwalen en nam die op Zich. „Heil in de Bijbelse zin is ook vrijheid van lijden.”
Volgens de hoogleraar geeft het christendom een „mandaat en opdracht” om lijden te voorkomen, „maar niet tegen elke prijs.” Hij wijst op de woorden uit Romeinen 8: dat voor degenen die God liefhebben, alle dingen zullen meewerken ten goede. Dat wil zeggen dat een christen die lijdt, daar „als het goed is altijd nog wel iets mee weet aan te vangen. We hoeven niet in paniek te raken als zich lijden voordoet dat we niet kunnen wegnemen. De notie dat uit lijden ook iets goeds kan voortkomen, is in onze tijd grotendeels verloren gegaan. Dat lijkt mij een verarming.”
Correctie
Het is een delicate balans. Waar ethiek ‘ontmenselijkt’, alleen principes ziet zonder de schrijnende en diverse verhalen daarachter, komen mensen in verdrukking. Maar waar ethiek ‘overmenselijkt’, alleen oog heeft voor het individuele verhaal zonder andere perspectieven, raken belangrijke waarden uit zicht. Tegelijk is het niet eenvoudig hoe die tweede correctie moet klinken in een cultuur die bol staat van ”ik”.
Dat stelt christenen voor de vraag hoe ethiek ter sprake te brengen in een cultuur van authenticiteit. Praten over principes is uit en voelt als een zwaktebod tegenover authentieke ervaringen die discussies domineren. Aankomen met een algemene waarde als antwoord op menselijke problemen landt niet meer. Sterker nog: het roept weerstand op, het wordt ervaren als een gevoelloos „ja, dus?”.
Betekent dit dat christenen geroepen worden om antwoord te geven in het taalveld van vandaag, dat van de persoonlijke verhalen? Zoals SGP-leider Kees van der Staaij vorige maand in het magazine Volzin wenste: „Mijn bezwaar tegen euthanasie is dat het extreem is: je moet alles uit het leven halen wat erin zit, maar als dat niet meer kan, dan moet het ook meteen afgelopen zijn. Ik zou graag meer verhalen horen over wat natuurlijk sterven is, want dat hoeft niet onwaardig te zijn. Eerbied voor het leven kan ook eerbied voor het stervensproces betekenen.”
Kan een antwoord op het onweerlegbare argument van ervaringen een tegencultuur van verhalen zijn? Laten zien dat het anders kan, niet via de route van principes, maar langs de weg van authentieke ervaringen? Zoals het pleidooi van de verlamde Philippe Pozzo di Borgo tegen euthanasie zo krachtig klinkt omdat het gewicht van zijn ervaring van lijden erin doorklinkt. Of zoals de Week van het Leven vaak ándere verhalen laat horen: van de moeder die haar kind hield, of van de vrouw die spijt kreeg van haar abortus.
Er zijn zeker argumenten voor zo’n reactie, zeggen beide hoogleraren. Als christenen verhalen laten klinken, hebben die als doel om hoop te laten oplichten, volgens prof. Boer. „Er is een neiging in onze cultuur om vooral ons leed te belichten. Het is aan de christelijke ethiek om daar verhalen van hoop tegenover te stellen. Niet om mensen mee pootje te haken, maar om onszelf en anderen moed mee in te spreken.”
Prof. Huijgen snapt de behoefte aan het delen van zulke ervaringen, „en ik denk ook dat het moet. Het is de enige manier die op televisie en in talkshows werkt. Maar dat is tegelijk het probleem: het blijft vaak daarin hangen. We kunnen in onze tijd wellicht niet anders, maar moeten dan wel investeren in de verhalen die we vertellen.”
Dynamiek
Want waar dat laatste niet gebeurt, gaan christenen –wellicht onbedoeld– meedoen in de „wedstrijd om authenticiteit”, zegt prof. Huijgen. „Ik denk dat we dat al te vaak doen. Het grote probleem is dat daarmee een kwalijke dynamiek ontstaat: een wedstrijd overtoepen –tegen elkaar opbieden– in authenticiteit of slachtofferschap. Maar dat betekent ook dat wanneer iemand anders méér slachtoffer is, een nog authentieker verhaal heeft, dat diegene dan wint.”
Een christelijke tegencultuur van verhalen loopt daarmee gevaar om op dezelfde plek te ontsporen als het hedendaagse ethische debat: daar waar ervaringen argumenten worden. Wie op zo’n manier een tegencultuur van christelijke verhalen wil brengen, loopt het risico mee te gaan in de cultuur van authenticiteit, waarin het ik-verhaal heilig wordt. Een ethische discussie in zo’n cultuur verzandt in een tegen elkaar opboksen van verschillende ervaringen, zonder dat er wezenlijk gesprek plaatsvindt over de achterliggende waarden en principes.
Daarbij dreigt de valkuil dat ook ons alleen nog maar levensverhalen bereiken die toch al aansluiten bij ons ethische standpunt. Dan stelt het verhaal van de moeder die haar ongeboren kind hield ons zo tevreden, dat we het perspectief van de vrouw die een andere keuze maakte niet meer wérkelijk horen.
Nood
Juist daarom, zegt prof. Boer, is het zo belangrijk om in de ethiek verschillende posities naast elkaar te zetten: „Vaak zeg ik tegen studenten: Je positie als ethicus, of als predikant, of als politicus, is alleen maar sterker naarmate je de positie van je tegenstander helderder en fairder in beeld hebt. Daarmee geef je de ander geen gelijk, maar je zegt wel: Ik heb nota genomen van uw perspectief, ik heb uw tranen gezien, ik heb uw nood gehoord.”
Dat zou de functie moeten zijn van persoonlijke verhalen, onderstreept hij: laten zien hoe complex ethische problematiek is. Dat betekent niet dat christelijke ethiek vervolgens stil blijft staan bij de conclusie dat levensverhalen kunnen botsen. „Ethiek kan verder en moet ook verder, maar daarvoor heb je veel meer nodig dan verhalen. Die illustreren, helpen bij het stellen van de juiste vragen, maar zijn uiteindelijk niet afdoende in het beantwoorden van een ethische vraag.”
Het christelijke levensverhaal is dus wel degelijk het horen waard, maar dan als illustratie en niet als argument. Gedeelde ervaringen, niet om een discussie mee te beslechten, maar om nieuwe perspectieven van hoop mee te openen.
Dat is geen eenvoudige opdracht. Voor media niet, die een sleutelrol hebben in het publieke debat. Want nuance trekt geen lezers en een eenduidige boodschap doet het beter dan complexiteit en nieuwe vragen.
Maar ook voor de volgers van die media niet, want dit vraagt een omslag in denken. Persoonlijke verhalen die niet argumenteren maar illustreren zijn namelijk veelal complex. Ze zijn levensecht, en zo echt als het leven is, zo verwarrend is het ook vaak. Zulke verhalen ontregelen en laten goedkope antwoorden verstommen. Dat is meestal niet waar we naar zoeken: liever stelt een verhaal ons gerust, bevestigt het onze opvattingen. Ruimte bieden voor zulke ervaringen vraagt openheid, ook voor pijn die niet oplosbaar is.