Bij de vraag om teruggave van roofkunst gaat het Joodse families niet zozeer om het geld. Het gaat om rechtsherstel, om erkenning.
Dat zeggen de twee families die aan het woord komen in de documentaire die de Restitutiecommissie donderdag presenteerde in het Joods Museum in Amsterdam. Tot twee weken geleden was Joods Historisch Museum de naam van het gebouw, maar dat is veranderd, juist ook omdat zoveel van vroeger doorwerkt vandaag. Het verleden dat doorwerkt in het heden, de Restitutiecommissie had geen passender locatie kunnen bedenken om stil te staan bij het twintigjarig bestaan: dat bezittingen nooit teruggegeven zijn, is in de Joodse gemeenschap een open zenuw.
Het vierde lustrum van de commissie is niet de enige aanleiding voor de documentaire, dat is vooral ook de nieuwe werkwijze die cultuurminister Van Engelshoven in juni aankondigde. Ze was er donderdag zelf bij om die nog eens te onderstrepen: Nederland gaat weer structureel onderzoek doen naar de herkomst van kunst die Joodse eigenaren onder het nazibewind afhandig gemaakt is. Tot nu toe moesten families er zelf om vragen, nu gaat de regering hen benaderen.
„In het streven naar rechtvaardigheid moet de overheid actief zijn”, zegt de minister. „Niet afwachten tot mensen zelf een zoektocht beginnen.” Daar is extra geld voor vrijgemaakt. „Boter bij de vis. We gaan er heel snel mee aan de slag.” Mocht er geen rechtmatige eigenaar meer te vinden zijn, dan wordt de kunst teruggegeven aan de Joodse gemeenschap.
Voorbeeld
De geschiedenis rond de roofkunst is er een van hobbels en hinderpalen. Joden die uit concentratiekampen en onderduikadressen terugkeerden, wachtte vaak een kille ontvangst. De traumatische ervaringen dreven hen er vaak toe vooral aan de toekomst te werken en weinig om te zien. De nieuwe eigenaren van hun vroegere bezittingen wilden die niet altijd teruggeven. Als administratie was verdwenen, kon het vroegere bezit ook niet altijd worden aangetoond.
In 1998 spraken 44 landen af zich er meer voor in te spannen geroofde kunstvoorwerpen bij de rechtmatige eigenaren of hun nabestaanden terug te bezorgen. Nederland stelde in 2001 een Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog in. Die bracht tot nu toe 164 adviezen uit: 81 teruggaveverzoeken werden geheel en 19 gedeeltelijk toegewezen, 65 aanvragers kregen nul op het rekest.
Het Nederlandse restitutiebeleid was een voorbeeld voor andere landen, maar in 2007 kwam het werk stil te liggen. Dat was in strijd met de belofte uit 1998, zei vorig jaar een commissie onder leiding van oud-staatssecretaris Kohnstamm. Hij mag zijn eigen aanbevelingen gaan uitvoeren: sinds eind september is hij voorzitter van de Restitutiecommissie.
Inhaalslag
De kritiek op de lange duur van de procedures kan hij niet direct wegnemen: door gebrek aan mankracht en door coronabeperkingen tijdens het onderzoek is de wachttijd opgelopen tot drie jaar. Er liggen twintig verzoeken op behandeling te wachten. Inmiddels zijn twee medewerkers benoemd en er worden er nog zes geworven. Begin 2023 moet de achterstand ingelopen zijn. De commissie wil de communicatie met de aanvragers verbeteren en richt ook een centraal informatiepunt in.
Anders dan eerder maakt de commissie geen afweging meer tussen de belangen van het museum waar het kunstwerk zich bevindt en die van de familie die er recht op meent te hebben. Herstel van onrecht staat voorop, dus de familie krijgt voorrang.
Dat betekent niet dat elk verzoek wordt toegewezen. Eerst moet vaststaan wie de eerdere eigenaar was. Vervolgens moet helder worden dat hij zijn bezit onvrijwillig verloor. Als hij het na januari 1933 (in Duitsland) of mei 1940 (in Nederland) kwijtraakte, gaat de commissie ervan uit dat het inderdaad onvrijwillig was, tenzij het tegendeel blijkt.
Gedwongen veiling
Achter de verzoek schuilen dieptragische verhalen over mensen die in korte tijd hun bezittingen, hun bestaanszekerheid, hun woonplaats verloren; hun leven soms ook. Zoals de Joodse bankier Herbert Max Magnus Gutmann –in 1898 was hij overgegaan tot het protestantisme–, die in 1934 onder druk van de nazi’s zijn kunstcollectie veilde. In 1936 week hij uit naar Engeland. Daar stierf hij in 1942, als een berooid man. Tot zijn bezittingen behoorden borden en kommen van een in Meissen vervaardigd servies met Hollandse stadsgezichten en heraldische wapens. De commissie besliste dat de kunstvoorwerpen terugmoesten naar de familie.
Nazaten van Gutmann komen in de nieuwe film aan het woord. Dat geldt ook voor achterneven van de Joodse kunstschilder Joseph H. Gosschalk. Zijn schilderij bleef in Museum Boijmans Van Beuningen hangen: de Restitutiecommissie wees het teruggaveverzoek af omdat niet duidelijk is of Gosschalk het niet al vóór de oorlog van de hand deed. Achterneef Bas Noordenbos zegt begrip te hebben voor het besluit. „We zijn niet hebberig; mijn oudoom was dat ook niet. We hebben veel respect voor de nauwgezetheid waarmee de commissie werkt.”
In goed overleg
Als wel duidelijk is dat de herkomst van kunst onzuiver is, wíllen musea die helemaal niet houden, beklemtoonde Kohnstamm. Daarom vindt hij het eigenlijk ook niet zo nodig dat aanvragers een advocaat inschakelen. Die kosten kunnen ze zich besparen.
De commissie ziet het liefst ook dat overdracht in goed overleg tot stand komt. Kohnstamm zou het „armoedig” vinden als niet vaker geprobeerd zou worden een zaak in der minne te schikken.
Zie ook: restitutiecommissie.nl en wo2.collectienederland.nl.