Vierduizend kunstwerken in Nederlandse musea horen daar niet thuis. Ze werden tijdens de oorlog aan de Joden ontstolen. Nederland moet meer moeite doen ze terug te bezorgen, luidt het advies dat de commissie-Kohnstamm maandag aan de regering overhandigde.
”Jongen met hond.” ”Man met wijnglas.” ”Twee mannen met een paard aan het strand.” Wat er op de schilderijen stond, was niet onduidelijk. Waar ze thuishoorden wel. Eens waren ze in handen van nazikopstuk Hermann Göring, maar daar hoorden ze niet. Daarna van een museum in Leipzig, nog steeds in Duitsland. Daar hoorden ze ook niet. De Nederlandse staat kocht de kunstwerken aan. Maar in een museum behoorden ze evenmin.
In november 2013 gaf minister Bussemaker ze aan de erfgenamen van de Amsterdamse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. Daar hoorden de drie schilderijen thuis, want hij was ooit de eigenaar.
De Joodse handelaar werd 42 en stierf een tragische dood. Met zijn gezin wist hij na de Duitse inval in mei 1940 een plaats te bemachtigen aan boord van een vrachtschip dat hem naar het veilige Engeland zou brengen, nog net op tijd. Hij overleed echter aan boord door een val in het ruim toen hij in het nachtelijk duister een luchtje ging scheppen.
In Nederland had hij 1113 kunstvoorwerpen achtergelaten. Die vielen in handen van de Duitsers en werden afgevoerd naar hun land, want meerdere nazikopstukken waren verzot op kunst. Na de oorlog kwam een groot deel van de collectie in handen van de Nederlandse staat. Goudstikkers erfgenamen onderhandelden jarenlang over teruggave.
Andere Joodse families kregen hun bezittingen nooit terug. Degenen die een verblijf in kampen of op een onderduikadres overleefden, kwamen na de bevrijding nogal eens tot de ontdekking dat er anderen in hun huis woonden en dat veel van hun eigendommen waren verdwenen.
Stagnatie
Op bevel van de geallieerde opperbevelhebber Eisenhower bracht een vliegtuig in oktober 1945 zesentwintig schilderijen terug naar Nederland. Er zaten kostbare werken bij van Rembrandt, Rubens en Steen. De bezetter had ze gestolen en weggevoerd. De Amerikanen troffen de schilderijen aan in de kunstdepots van Göring en Hitler. Het was Hitlers droom zijn buit ooit te zien hangen in zijn Führermuseum in Linz, dat in 1951 open had moeten gaan.
De overheden maakten weinig werk van de teruggave van de kunst aan de eigenaren of hun erfgenamen. In 1998 spraken 44 landen echter uit dat ze zich hiervoor zouden inzetten. In Nederland werden 1600 kunstvoorwerpen teruggevraagd, maar slechts een derde deel daarvan is ook echt teruggegeven. De aanvragers vonden het proces vaak traag en ondoorzichtig.
In 2007 kwam het werk stil te liggen. Dat is in strijd met de belofte uit 1998, zegt de evaluatiecommissie restitutiebeleid naziroofkunst onder leiding van oud-staatssecretaris Kohnstamm. Deze adviescommissie van de Raad voor Cultuur werd begin dit jaar door minister Van Engelshoven ingesteld. Nederland moet weer actief de herkomst onderzoeken van kunst in collecties van Rijk, provincies en gemeenten, om te weten te komen of de werken tijdens de Tweede Wereldoorlog onterecht in handen van anderen zijn geraakt, zegt Kohnstamm.
Geen afweging
De vierduizend kunstwerken zijn niet allemaal door de bevrijders terugbezorgd. Een deel ervan raakte op drift en werd later door musea aangekocht. De Restitutiecommissie, die de verzoeken om teruggave van families van oorspronkelijke eigenaren beoordeelt, mag echter geen afweging meer maken tussen de belangen van het museum waar het werk hangt en die van degene die er recht op meent te hebben, zegt de commissie-Kohnstamm. Herstel van onrecht staat voorop.
Zowel de commissie als de minister verwacht daarin geen enkel probleem: museumdirecties willen volgens hen helemaal geen naziroofkunst meer in huis hebben als de rechtmatige eigenaar bekend is.
De Restitutiecommissie moet aanvragers beter tegemoet treden en meer informeren, stelt Kohnstamm. Er moet een helpdesk worden opgezet die informatie gaat verspreiden over restitutie in binnen- en buitenland. Er zijn nieuwe, heldere criteria nodig voor de beoordeling van de verzoeken om teruggave, want de huidige zijn voor aanvragers te onduidelijk.
Als het herkomstonderzoek daar aanleiding toe geeft, moet de helpdesk de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen actief benaderen, vindt de commissie. Soms hebben nazaten geen idee dat hun voorgeslacht waardevolle spullen bezat, want hun grootouders hadden na de oorlog wel andere dingen aan hun hoofd dan het opsporen van hun kunst.
Koloniën
Het Centraal Joods Overleg (CJO) reageert met instemming op het rapport. „De teruggave van roofkunst behoort geen ander doel te hebben dan het vreselijke onrecht dat de nazislachtoffers is aangedaan, binnen de mogelijkheden die er nu nog zijn, te herstellen”, aldus het CJO. Een belangenafweging is „onethisch.”
En wat als geen enkele familielid van de oorspronkelijke eigenaar nog in leven is? Dan moet een kunstwerk aan de Joodse gemeenschap worden gegeven, zei vicevoorzitter Nafthaniel van de CJO vorig jaar maart, toen zijn organisatie om teruggave van 172 kunstwerken vroeg.
De commissie verwijst naar een advies dat Van Engelshoven twee maanden geleden kreeg overhandigd: Nederland moet zijn vroegere koloniën aanbieden geroofde kunst en culturele voorwerpen zonder voorwaarden terug te geven. Zo moet ook onrecht richting Joodse families worden hersteld. Al is er tegelijk „het tragische besef dat onrecht eigenlijk nooit hersteld kán worden: de teruggave van een dierbaar kunstwerk zal nooit de gevolgen van discriminatie, vervolging, ontmenselijking en genocide ongedaan maken.”