Oog in oog met schrijnende armoede in Oekraïne
Stefanie de Wildt (29) woont in een van de armste streken van Oekraïne. Ze werkt namens Kimon voor een gezin met tien kinderen, van wie zeven pleegkinderen. Regelmatig bezoekt ze de allerarmsten in de buurt, en treft daar schrijnende situaties aan. Toch verkiest ze Oekraïne boven Nederland. „Die westerse welvaart, daar word je echt niet gelukkig van.”
Enorme zonnebloemvelden fleuren het glooiende landschap van de Oekraïense provincie Kirovograd nog een beetje op. Verder is deze streek, in het midden van het Oost-Europese land, tamelijk troosteloos. Het landschap is eentonig, met weinig bomen en nauwelijks huizen.
In dit gebied woont Stefanie de Wildt, in het plaatsje Pomichna. Officieel is het een stad, maar het voelt als een groot dorp. Op een enkel appartementencomplex na staan er geen hoge gebouwen. Er is ook weinig gemotoriseerd verkeer, en de auto’s die er rijden, zijn bijna uitsluitend Lada’s uit de Sovjettijd.
Het wegennet is slecht. De geasfalteerde hoofdwegen zitten vol gaten; de minder belangrijke straatjes bestaan uit ronde keien en zand. Aan een van deze straten staat een kerk. Het gebouw oogt nieuw. De hoge muren zijn gemaakt van geeloranje stenen, het dak van rode pannen. Het gebouw is van de plaatselijke gemeente van evangelische christenbaptisten.
Op het terrein van de kerk staan nog twee andere gebouwen die ook eigendom van de baptistengemeente zijn. Het ene is een voormalige kleuterschool die sterk door de tand des tijds is aangetast; het andere een groot en keurig onderhouden huis. Daar woont het Oekraïense echtpaar Andre en Alona Vovk met hun drie eigen kinderen en zeven pleegkinderen.
Het is eind augustus, de laatste week van de zomervakantie. Alle kinderen zijn thuis, dus in „het familiehuis” is het een drukte van belang. De ene pleegdochter leert zichzelf pianospelen, een ander is met kleurpotloden in de weer, een energiek jongetje rent achter een bal aan en een vierde is met een legpuzzel in de weer.
Aan het aanrecht in de open keuken staat Stefanie de Wildt. Ze kookt vandaag een overbekend streekgerecht: borsjtsj. „Andre en Alona zijn vandaag naar Kropyvnytsky, de grote stad hier anderhalf uur rijden vandaan. Daarom moet ik dit keer in m’n eentje het eten maken”, legt ze uit.
Als de bietensoep klaar is en op het fornuis staat te pruttelen, gaat ze aan tafel zitten.
Hoe belandt een jonge vrouw uit de Alblasserwaard in Oekraïne?
„Ik voel me geroepen om hier dienstbaar te zijn. Als kind had ik al het verlangen om voor arme kinderen te zorgen. Op mijn veertiende ervaarde ik een persoonlijke roeping vanuit Spreuken 31. Daarin heeft Salomo het over een deugdzame vrouw. Hij zegt in vers 20: „Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige.” Ik voelde dat de Heere sprak, en dat Hij wilde dat ik mijn handen zou uitsteken om nooddruftigen te helpen. In die tijd verzweeg ik het, omdat ik bang was dat ik die roeping dan meteen in daden moest omzetten.
Zes jaar geleden kwam die tekst uit Spreuken steeds terug in mijn gedachten. Toen voelde ik dat ik gehoor moest geven aan deze roeping.”
Hoe deed u dat?
„Ik wilde helemaal niet in een ander land wonen, ver van m’n familie. Daarom heb ik eerst geprobeerd om die roeping te beantwoorden met een werkvakantie naar Zuid-Afrika. Maar de roeping bleef. Ik deed nog een poging, met een werkvakantie naar Oekraïne.
We zorgden voor kinderen in een ziekenhuis in Beregowo, een stad tegen de grens met Hongarije aan. Die kinderen veroverden mijn hart.”
Op een dag vroeg iemand me: „Waarom blijf je niet hier?” Die vraag heeft me aan het denken gezet. Een week lang sliep ik nauwelijks en bad ik steeds of de Heere duidelijkheid wilde geven. Op een avond las ik in de Bijbel over Jakob, die met God worstelde en zei: „Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent.” Toen realiseerde ik me: alleen met de zegen van de Heere kan ik hier blijven.
In de dagen daarna kwam die tekst uit Genesis 32 steeds terug. Dat was voor mij een bevestiging. Nog tijdens de werkvakantie heb ik mijn ouders opgebeld om ze te vertellen dat ik in Oekraïne zou gaan wonen.”
Hoe reageerden die?
„Ze hadden het verwacht. Ook de andere mensen die ik het later vertelde, reageerden vaak met: „Dat wisten we eigenlijk al wel.” De weken ervoor had ik familie en vrienden per e-mail verslag gedaan van mijn ervaringen. In die mails proefden ze hoeveel ik van die kinderen was gaan houden.”
In april 2017 bent u naar Beregowo verhuisd om in het ziekenhuis te kunnen werken. Hoe was dat?
„Ik deed vrijwilligerswerk op een afdeling waar vondelingen en uit huis geplaatste kinderen lagen. En baby’s die gewoon door hun moeder waren afgegeven. De ouders hadden vaak geen geld om hun kinderen te voeden en dachten: in het ziekenhuis krijgen ze in ieder geval gratis voeding, dus we brengen ze daar. Dat een kind ook geen moederliefde kan missen, daar dachten ze niet over na.
Het ziekenhuis besteedde geen aandacht aan de kinderen. Ze gaven voeding, en lieten ze verder in hun bedje liggen. Daardoor ontwikkelden ze niet. Hun spieren waren slap, want die gebruikten ze niet. Praten konden ze niet, want niemand zei iets tegen ze. Zodoende lagen er tal van magere, invalide, onontwikkelde kinderen. Ik zag het als mijn taak om hun liefde en aandacht te geven.
Via die kinderen kwam ik ook op andere plekken. Omdat ik voor een ernstig gehandicapt zigeunermeisje zorgde, kwam ik in het zigeunerkamp, waar ik ook andere Roma hielp. En via kinderen die naar een kindertehuis werden overgeplaatst, ben ik in verschillende van die huizen geweest.”
Waarom werkt u daar niet meer?
„Na twee jaar werd die afdeling opgeheven, omdat de overheid de wetgeving had aangepast. Kinderen die niet ziek waren, mocht het ziekenhuis niet meer opnemen. Die moesten meteen naar een kindertehuis. Zo kwam er een einde aan mijn werk daar, maar toen wist ik wel: ooit wil ik zelf een opvang voor gehandicapte kinderen beginnen. Die wens heb ik nog steeds.”
Hoe kwam u in Pomichna terecht?
„In die eerste twee jaar heb ik via de kerk allerlei mensen leren kennen. Ook een ouder echtpaar dat veel voor me betekend heeft. Mijn Oekraïense ouders, noem ik ze. Hun dochter en schoonzoon, Alona en Andre Vovk, werden door de kerk in Pomichna gevraagd of ze een familiehuis met pleegkinderen wilden beginnen. Een christelijke Duitse organisatie had een huis gesponsord, en ze zochten mensen die daarin wilden wonen. Dat zijn ze gaan doen. Ze vroegen mij of ik hen daarbij wilde helpen. Zo ben ik hier terechtgekomen.”
Dinsdagmiddag, halfvier. De Wildt rijdt met de auto naar de andere kant van de stad. Ze is onderweg naar een van de probleemgezinnen die ze regelmatig bezoekt. Gezinnen die in grote armoede leven, en onder toezicht van de kinderbescherming staan. „De kerk heeft contact met de kinderbescherming van Pomichna, en we bieden die gezinnen waar mogelijk hulp.”
„Hier is het.” De Wildt parkeert de auto naast een vervallen huis. „Hier woont een vrouw met zes kinderen. Een vader is er niet, want de kinderen zijn waarschijnlijk allemaal door een andere man verwekt. Hun moeder drinkt veel en zwerft regelmatig dronken door het dorp. En blijkbaar duikt ze dan ook weleens ergens een bed in.”
Het huis heeft een verfloze deur. Er liggen twee afgebrokkelde betonnen traptreden voor. Daarop zitten drie bedeesde jongetjes. Op het stoepje voor hen staat een oude buggy waar een peutertje in zit. Het meisje heeft een oude pamper en een besmeurd hemdje aan. De Wildt pakt het kind uit haar wagentje en begroet de jongetjes. Hun grote ogen, die donker de wereld in keken, beginnen te glanzen.
Door de voordeur komt nu ook het oudste kind naar buiten; een veertienjarige jongen die moeilijk beweegt en moeizaam praat. Hij maakt duidelijk dat het bezoek niet binnen mag komen, want er is niet opgeruimd. „Z’n moeder heeft waarschijnlijk tegen ze gezegd dat ze niemand binnen mochten laten. Uit schaamte.”
Sinds het begin van de ochtend zijn de kinderen op zichzelf aangewezen, want hun moeder is niet thuis. De Wildt is benieuwd waar ze uithangt. Ze laat de oudste zoon, die een telefoon bezit, naar zijn moeder bellen. De vrouw blijkt een dorp verderop te zijn, maar is onderweg naar huis. Lopend, want vervoersmiddelen heeft het gezin niet.
De tuin is een woestenij. Tussen het verdorde onkruid ligt een grote hoeveelheid troep: een lege frisdrankfles, stukken plastic die ooit speelgoed waren, proppen papier. In het gras ligt een naakte pop. Haar benen op de rug gedraaid. Ze staart wezenloos naar boven. Het ding spreekt woordeloos. Van doffe ellende. En van onmacht. De pop hoort bij het gezin, zo lijkt het.
Het is de laatste week van de zomervakantie. Volgende week moeten de oudste twee jongens weer naar de openbare school in het dorp. „Daarvoor hebben ze nog fatsoenlijke kleren en schoolspullen nodig. Die wil ik morgen voor ze kopen”, vertelt De Wildt. „Ik wil nu eigenlijk even aan hun moeder vragen waar precies behoefte aan is.” En dus is het wachten op de thuiskomst van de moeder.
In de kofferbak van De Wildts auto liggen schoenendozen met speelgoed. Die heeft de Amerikaanse organisatie Samaritan’s Purse naar de baptistengemeente gestuurd, om uit te delen aan dit soort gezinnen. De oudste jongens helpen de pakketjes uit de auto te tillen. Als de dozen opengaan, klinken luide kreten van blijdschap. Even later blaast de oudste een strandbal op en is het jongste knulletje aan het kleuren.
Sascha, de op een na oudste, heeft een balletje te pakken. Hij gooit ermee tegen de muur. De pientere jongen van tien jaar oud geniet zichtbaar van het bezoek. Hij kletst honderduit met De Wildt. Hij spreekt Oekraïens; zij reageert in het Russisch. De twee talen lijken veel op elkaar. De meeste ouderen spreken Russisch, de taal die tot 1991 in Oekraïne werd gesproken, omdat het land tot dat jaar onderdeel was van de Sovjet-Unie.
„Toen ik hier drie maanden was, ben ik op taalles gegaan. Bij een vrouw die alleen maar Russisch sprak”, vertelt De Wildt, die de vreemde taal nagenoeg vloeiend spreekt. „Maar dat was slechts twee keer in de week en schoot niet zo op. Doordat ik oude, eenzame oma’s ging bezoeken, ging het wat sneller. Toch begreep ik er nog weinig van, en het zelf spreken kon ik nog nauwelijks. Ik kreeg het pas echt onder de knie toen ik hier in het familiehuis kwam wonen. In zo’n gezin leer je het als vanzelf.”
Om kwart voor zes komt de moeder van de eenzame kinderen thuis. De vermoeide vrouw loopt de verroeste poort in de omheining van de tuin door. De enthousiaste Sascha stormt op haar af om zijn nieuwste aanwinsten te laten zien. Als hij demonstreert hoe hoog hij zijn nieuwe bal kan gooien, vindt zijn moeder dat hij te druk doet. Ze begint op harde toon tegen hem te praten en stuurt hem naar binnen. In de levenslustige ogen keert het verdriet terug.
„Sascha en zijn oudere broer zijn zulke lieve jongens. Ze voelen zich heel verantwoordelijk voor hun broertjes en zusje, en voor elkaar. Ze willen echt het beste van de situatie maken”, vertelt De Wildt als we weer in de auto zitten. Ze rijdt naar het huis van baptistenpredikant Pavel Shapoval en zijn vrouw. Die hebben haar uitgenodigd om te komen eten.
In het kleine huisje van de Shapovals ruikt het heerlijk. In de kamer naast de keuken staat een gedekte tafel. De aanwezigen gaan achter hun stoelen staan, waarna de predikant in het Russisch een gebed uitspreekt. Daarna volgt een uitgebreid driegangenmenu. Kosten noch moeiten zijn gespaard om de gasten te verwennen. „Dit is typisch Oekraïens”, zegt De Wildt. „De mensen hebben bijna geen geld, maar voor gasten doen ze niet zuinig. De worst die op dat schaaltje ligt, is heel duur. Ik denk echt dat ze voor dit eten ergens geld hebben geleend.”
Was dat niet wennen, die armoede?
„Ja, heel erg. Ik heb schrijnende situaties gezien. Bijvoorbeeld een gezin dat in één tochtig kamertje leefde en maar één bed had.
Voor mezelf was het heel goed om daarmee geconfronteerd te worden. In Nederland kocht ik alles wat ik wilde. Inmiddels heb ik dat afgeleerd. Het aanbod is hier ook minder. Als je een blouse wilt kopen, mag je al blij zijn als ze er een in je maat hebben.
Ik zou niet terug willen naar de welvaart van Nederland. Die maakt een mens echt niet gelukkig. Hier zie ik hoe blij mensen zijn als ze kunnen krijgen wat ze echt nodig hebben. De christenen hier leven heel sterk met het besef dat ze alles uit Gods hand krijgen. En als iets er niet is, dan voegen ze zich daar geduldig naar.”
Wat wilt u in Oekraïne nog gaan doen?
„In de oude school die naast de kerk staat, wil ik graag kleinschalig gehandicapte kinderen opnemen, zoals in het familiehuis waar ik nu woon. Het moet dan nog wel opgeknapt, of zelfs platgegooid en herbouwd worden. Dit plan is er al langer, maar door corona en tegenslag in het familiehuis bleef het op de plank liggen. Daarnaast hebben we ook nog veel geld nodig.
Hoe het uiteindelijk zal gaan, weet alleen de Heere. Ook voor dit enorme project geldt: als het niet Zijn zegen heeft, dan hoeft het voor mij niet.”