Prof. J. W. Maris: met vreugde dienen over de grens
Hij heeft een brede blik en kijkt graag over grenzen heen. Werkreizen naar Zuid-Korea en Oekraïne, Duitsland, Canada en Spanje zijn hoogtepunten voor prof. dr. J. W. Maris (79), vooral vanwege de ontmoeting met medechristenen. De emeritus hoogleraar dogmatiek van de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) kwam hoe langer hoe meer tot de ontdekking „dat je samen met al de heiligen Gods Woord moet verstaan.”
Met welke drie trefwoorden hij zichzelf zou typeren? In de woonkamer van zijn Apeldoornse huis schiet prof. Maris (79) even in de lach. „Daar begin ik niet aan”, zegt de emeritus hoogleraar dogmatiek van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) van de CGK. Om daarna, aarzelend, toch een begin van een antwoord te formuleren. „Ik ben altijd een verbinder geweest, bijvoorbeeld in een classis die polarisatie kende. Ook in discussies aan de universiteit zag ik het als mijn taak te zoeken naar verbinding. Ik houd van openheid naar anderen, ook als zij wat verder van me af staan. Voor wat me niet meteen vertrouwd is, ben ik niet bang.”
De dag dat hij met emeritaat ging, ligt inmiddels ruim dertien jaar achter hem. Het was het moment dat prof. Maris en zijn vrouw, Aukje, een „flinke tent” aanschaften voor een lange reis, „om zeker te weten dat we vrij waren.” Zeven weken trokken ze door Italië en Griekenland en bezochten ze plaatsen met een Bijbelse achtergrond. „We hadden geen zin om een caravan achter ons aan te laten hobbelen, en met een tent kun je financieel gezien langer weg dan wanneer je in hotels verblijft.”
Intussen trekt het echtpaar er jaarlijks met de tent op uit, zoals afgelopen zomer naar de Provence en de Jura in Frankrijk. Kamperen heeft voor prof. Maris alles te maken met vrijheid. „Je bezoekt nieuwe plaatsen en bent beweeglijk. In een huisje zit je vast op één plek, maar met de tent trek je gemakkelijk verder. Het opzetten ervan is inspanning en ontspanning tegelijk. Je kookt eten op een simpel gasstelletje. Dat doe ik meestal, met mijn vrouw als coach zeer nabij.”
Onder de salontafel in de kamer ligt een stapel van het magazine Vogels van Vogelbescherming Nederland. Dat heeft te maken met een andere liefhebberij van de emeritus hoogleraar. „Ik wil mezelf zeker geen ornitholoog noemen, maar ik vind het wel leuk om naar vogels te kijken.” Hij hoeft er niet ver voor van huis. In eigen tuin neemt hij diverse soorten mezen en mussen waar, maar geregeld ook een grote bonte specht. „En het is altijd weer leuk als een boomklever zich laat zien.”
Hij geniet van zijn hobby’s, maar de kerk en de theologie laten hem intussen niet los. Hij preekt nog geregeld. Ook is hij actief als voorzitter van het Reformatorisch Theologisch Seminarie (RTS) in het Duitse Heidelberg, al wil hij die functie overdragen aan een opvolger als hij 80 wordt. „Ik heb met groot genoegen ook diverse keren colleges gegeven aan het RTS, op het terrein van de dogmatiek, maar ook homiletiek, predikkunde.”
Ook in Oekraïne en Zuid-Korea gaf hij gastcolleges. „Ik heb er dierbare collega’s en vrienden aan overgehouden. Je beseft: we zijn samen op weg naar een grote toekomst met de Heere en bij de Heere.” Met evenveel vreugde diende hij na zijn emeritaat verscheidene keren de Nederlandse Evangelische Gemeente in het Spaanse Benidorm enkele maanden.
In wat voor gezin groeide u op?
„Mijn vader was predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken. Ik ben in de oorlog geboren in Oud-Beijerland, maar bracht, met mijn broer en vier zussen, bijna mijn hele jeugd in Haarlem door. Dat is een aangename stad: de cultuur, de nabijheid van de zee. Je hebt er de sfeer van de Randstad, maar op een tamelijk beschaafde manier. Ik voel me nog steeds een Haarlemmer.
Mijn jeugd werd mede gestempeld door armoede. Mijn moeder was altijd met verstelgoed bezig en moest elk dubbeltje omkeren. Zoals iedereen in die naoorlogse tijd daarmee te maken had.”
Wat kenmerkte het geestelijk klimaat bij u thuis?
„Vroomheid. We kregen als kinderen duidelijk mee dat het er in het leven om gaat de Heere te dienen en afhankelijk te zijn van de beloften die Hij in het Evangelie aan ons gegeven heeft. Er werd vanuit die beloften geleefd, maar wel met het besef dat die ook vervuld moeten worden en dat dit het werk van Gods genade is, door Zijn Geest.
In de jaren vijftig ging mijn vader werken bij de International Council of Christian Churches, de internationale raad van christelijke kerken. Daardoor kregen we een internationale oriëntatie mee. Er kwamen mensen uit allerlei landen bij ons over de vloer. Dat leidde bij mij tot enige relativering van wat in Nederland weleens al te krampachtig als het enige juiste wordt gezien. Waar ik dan aan denk? Liturgische gewoonten bijvoorbeeld, zoals ritmisch of niet-ritmisch zingen, of het gebruik van bepaalde Bijbelvertalingen of psalmberijmingen.”
Hoe kwam u ertoe om theologie te gaan studeren?
„In mijn gymnasiumtijd dacht ik eerst aan een opleiding door de diplomatieke dienst, maar in de hogere klassen kreeg ik de overtuiging dat ik de Heere wilde dienen, fulltime en in het ambt van predikant. Dan zie je dat de Heilige Geest bepaalde verlangens in je hart ombuigt.”
Hoe reageerden uw ouders daarop?
„Ik weet dat ze er buitengewoon blij mee waren, maar dat hebben ze nooit gezegd. Ze wilden me op geen enkele manier de kant van het predikantschap op duwen. Misschien hebben ze er wel voor gebeden. Dat denk ik wel, ja.”
Nadat u twee gemeenten, Vlissingen en Hilversum-Centrum, had gediend, werd u in 1993 hoogleraar. Hoe ervoer u de overgang van de gemeente naar de universiteit?
„Duidelijk als een verlies, want ik was met hart en ziel predikant in de gemeente. Ondanks moeiten die er soms waren, heb ik met vreugde op die plekken gediend. Eenmaal aan de universiteit in Apeldoorn, realiseerde ik me ook hoe mooi het teamwork met de kerkenraad was. Je draagt gemeenschappelijk verantwoordelijkheid voor de gemeente, praat erover en bidt ervoor. Dat is anders dan op een universiteit.”
Wat is het mooiste van het hoogleraarschap?
„Dat je deel uitmaakt van een proces waarin jonge mensen gevormd worden en groeien in de richting van het ambt of andere functies. Daarnaast dat je je inhoudelijk verdiept in het Woord en de theologie, in mijn geval vooral de systematische theologie. Ik dacht na over na hoe de rijkdom van Gods openbaring in de loop van de geschiedenis gestalte heeft gekregen in de kerk.
Ik ben hoe langer hoe meer tot de ontdekking gekomen dat je samen met al de heiligen Gods Woord moet verstaan. Ook als je bepaalde eenzijdigheden bij anderen waarneemt, kunnen daar elementen in zitten die je aan het denken moeten zetten.”
Wat zou u jonge predikanten in deze tijd vooral willen meegeven?
„Dat ze intensief met het Woord van God bezig moeten zijn en zich bij het preken laten voeden vanuit die intense omgang met de Bijbel, op een biddende manier, geleid door de Geest. Ik denk dat dat het belangrijkste is.”
U diende meer dan eens de protestantse gemeente in het Spaanse Benidorm, gericht op Nederlandse bewoners en overwinteraars. Wat trekt u daarin aan?
„Afgelopen winter ben ik daar met mijn vrouw nog enkele maanden geweest. Ik vind het heerlijk om dan weer gewoon dominee te zijn en twee of drie maanden iedere zondag in die gemeente te preken en er pastoraat te doen. Je leeft mee met de kerkenraad, bevestigt er ambtsdragers en viert er avondmaal.
De gemeente is breed wat betreft kerkelijke herkomst, van vrijgemaakt tot oud gereformeerd, met diverse rooms-katholieken ertussen. Die laatsten kunnen ook een rooms-katholieke kerk bezoeken, maar komen naar de protestantse dienst vanwege de inhoud. Er zijn mensen voor wie in Benidorm de Bijbel voor het eerst echt opengaat. Prachtig is dat.
Ik preekte een keer over 1 Johannes 4. Later kwam er een rooms-katholieke vrouw naar me toe die de Bijbel is gaan ontdekken en elke dag een hoofdstuk leest uit de Herziene Statenvertaling. Ze reageerde: „Ik vond de preek moeilijk, maar ik heb het thuis nog eens goed nagekeken en het klopte wat je zei.”
Zo tref je in Benidorm ook meerdere mensen aan die in Nederland vervreemd waren van de kerk, er soms veertig of vijftig jaar niet geweest waren. In Spanje hebben ze de kerk teruggevonden, maar ook de Heere teruggevonden. Dat zijn mooie dingen. Ik hoop daar nog eens te mogen dienen.”
Mensen die in Spanje gezamenlijk een kerkdienst beleven, zouden in Nederland verspreid zijn over vele kerken. Hoe ervaart u dat?
„Vele jaren ben ik actief geweest in het deputaatschap eenheid gereformeerde belijders, dus gesprekken over kerkgrenzen heen zijn me zeer vertrouwd. Ik heb geleerd dat we vaak verkeerd over de kerk spreken als over ”mijn kerk” of ”onze kerk”. Dat moet je verfoeien, want de kerk is niet van ons, maar van Christus. Intussen lukt het ons helaas vaak maar moeilijk om elkaar te vinden. Daarbij moeten we onszelf steeds afvragen of we met onze ideeën en tradities niet voor de Schrift gaan liggen.”
Wat hebben de jarenlange gesprekken over kerkelijke eenheid uiteindelijk gebracht?
Voor het eerst tijdens het gesprek klinkt er een diepe zucht. Dan: „Bijna niks. We hebben eerlijke en goede gesprekken gevoerd met onder anderen vrijgemaakten en Nederlands gereformeerden, maar uiteindelijk liepen de wegen op diverse punten uiteen, al waren er op het persoonlijke vlak soms mooie verhoudingen.
Zelf vind ik het belangrijk om altijd open te staan voor wat je van anderen kunt leren. Ik mag niet absolutistisch spreken alsof de kerk van de Heere Jezus Christus precies samenvalt met de kerk waarvan ik lid ben en waar ik mag dienen. Tegelijk heb ik die kerk lief, ook te midden van de spanningen die er zijn.”
Er wordt geregeld gesproken over een crisis in de CGK. Hoe moet het verder?
„Naar mijn diepe overtuiging in een weg van ootmoed die niet binnen één groep of aparte groepen moet worden beleefd, maar gezamenlijk. Er liggen ingewikkelde zaken op de tafel van de synode, zoals vrouwen en ambt. Ik hoop van harte dat er door Gods genade een weg gevonden wordt om uit de crisis te komen. Daarvoor zullen we allemaal ootmoedig het hoofd moeten buigen voor de Heere.”
Bent u hoopvol of somber gestemd?
„Als ik naar de Heere kijk, ben ik zeer hoopvol gestemd. En als ik naar de harde koppen van mensen kijk, ben ik zeer pessimistisch gestemd. We moeten ons echt richten op het gebed.”
In welke Bijbelse persoon herkent u zichzelf?
„Of ik mezelf in hem herken, weet ik niet, maar mijn naam is Johannes en de apostel Johannes fascineert mij. Bij mijn 50-jarig jubileum als predikant heb ik gepreekt over het begin van Openbaring, over Johannes die zich volkomen vernedert voor de heerlijkheid van Christus, Die hij mag aanschouwen. Dan staat er: „Ik viel als dood aan Zijn voeten neer, maar Hij legde Zijn rechterhand op mij.” Daarna gaat het hele Evangelie van Christus open.
Johannes was een dienstbare evangelist. Als boodschapper van de liefde kon hij in zijn brieven ook scherpe dingen zeggen. Vóór alles zag hij zichzelf in het licht van Christus. Dat spreekt mij aan.”
U hoopt eind dit jaar uw tachtigste verjaardag te beleven. Hoe ervaart u het ouder worden?
„Ik vind ouder worden mooi, al brengt het soms wat beperkingen en ongemakken mee. De energie die ik twintig jaar geleden had, heb ik niet meer. Vroeger was het vanzelfsprekend dat ik de ochtend, middag en avond werkte, en soms tot diep in de nacht bezig was. Dat zit er niet meer in en dat vind ik niet erg. Ik werk nog geregeld –zo heb ik net een artikel voor een Duits tijdschrift afgerond–, maar ’s avonds doe ik niet veel meer. Dan is er ook tijd om te genieten van een historische roman, een biografie en soms een detective.”
Zijn er ook zaken die u bij het klimmen van de jaren zwaar vallen?
„Ik vind het zwaar dat er steeds meer mensen om ons heen wegvallen. Mijn vrouw en ik hebben de afgelopen paar jaar veel goede vrienden en vriendinnen, broeders en zusters, verloren, zowel in Nederland als in de gemeente in Spanje. Dat is moeilijk, en tegelijk weet je dat het bij het ouder worden hoort. Mijn vrouw en ik beseffen dat ook voor ons een keer het einde komt. Daar zijn we niet bang voor, al lijkt het ons verschrikkelijk elkaar te moeten loslaten. Daar praten we samen over. We zijn niet alleen man en vrouw van elkaar, maar ook broeder en zuster.
Ik weet me door genade het eigendom van Jezus Christus, ben door Hem gekocht en betaald. Daarom kijk ik met vertrouwen naar de toekomst en daar durf ik vrijmoedig van te getuigen. Ik ken wat dat betreft geen aanvechting, nee. Maar ik sluit niet uit dat die bij het dichterbij komen van het sterven wel kan komen, want satan kan je dwarszitten. Ook in die geestelijke strijd mag ik me dan in het gebed toevertrouwen aan de Heere Jezus Christus.”