Het vereren van beelden. De afkeer daarvan heeft het protestantisme eeuwenlang gestempeld. Ten onrechte vindt promovendus Alfred Bronswijk (80). „De kerk heeft eeuwenlang haar geloof gevoed door het beeld en het visuele.”
Bronswijk promoveerde dinsdag aan de Radboud Universiteit Nijmegen op het proefschrift ”God en zijn beelden. Protestantse theologie & visuele zingeving: een oriëntatie” (uitg. De Mug, Deventer). Het is een lijvige studie van bijna 600 bladzijden waarin Bronswijk de lezer meeneemt naar het beeldverbod in het Oude Testament, de ontwikkelingen in de Vroege Kerk, de Middeleeuwen en de Reformatie, om te eindigen in het werk van tal van theologen in de moderne tijd die zich bewogen hebben op het grensvlak van kunst en religie.
Bronswijk was jarenlang predikant van de Protestantse Kerk in Nederland, in Zwolle, maar heeft altijd een zwak gehad voor het beeld en de iconografie, zegt hij desgevraagd. „Tekenen is altijd mijn grote vreugde geweest. Ik ging theologie studeren, maar niet met het directe doel om predikant te worden. Het trof mij dat ik in de kerk zo weinig visueels zag behalve die ene man op de kansel. Ook fascineerde het mij dat in de grote kerkgeschiedenis het protestantisme het beeldloze clannetje is geworden. Reis van west naar oost en je ziet dat het protestantisme een uitzondering is in de wereldkerk.”
Hoe is dat zo gekomen?
„Ik denk dat men van lieverlee het beeldverbod van Exodus 20 te absoluut heeft genomen. Niet de Exodustijd, maar de latere ballingschapsperiode is mijns inziens de bakermat van het beeldverbod dat onder meer gericht is tegen de kalverendienst van Jerobeam en de afgoderij van de omringende volkeren. Israël kende wel degelijk religieuze beelden, vermoedelijk ook binnen de dienst aan Jahweh. De Vroege Kerk kende overvloedig het gebruik van beelden. Christus, Maria en andere heiligen werden volop afgebeeld. Men was niet tegen afbeelden, maar wel tegen verering, vooral toen dit extreme vormen ging aannemen.”
U constateert dat er in de Reformatie een wending kwam.
„Klopt, maar niet zozeer bij Luther, als wel bij zijn oud-medestrijder Karlstadt en vooral bij de Zwitsers-Geneefse reformatoren. Zwingli en Calvijn kwamen onder de invloed van Erasmus en het humanisme en daar telde het woord en de tekst. Sindsdien komt er een nieuw denksysteem dat genade direct koppelt aan het sola Scriptura, alleen de Schrift. Dan krijgt je de uitdrukkingen zoals het vereren van ‘stomme beelden’, waar de Heidelbergse Catechismus over spreekt.”
Gooide men met het badwater het kind weg?
„Ik denk het zeker. Vóór de Reformatie was het visuele, het zien, enorm belangrijk voor het geloof. In de zestiende eeuw vond er een natuurwetenschappelijk omslag plaats die een eind maakte aan de klassieke opvatting dat het zien de hoogste intellectuele activiteit was. Wat je ziet, voedt je ziel. De gewone burger vóór de zestiende eeuw kende geen letters en was aangewezen op het beeld. Iemand kon bijvoorbeeld uren mediteren voor een schilderij van Christus. Dat had niets met afgoderij te maken, al waarschuwden sommige theologen in de Middeleeuwen wel dat men het op dit punt soms te gek maakte.”
De Reformatie heeft alles te maken met het Gutenberg-tijdperk, aldus dr. Bronswijk. „Ineens werd de letter van belang. De Reformatie was regelrecht een media-event. We staan echter nu aan het begin van een nieuw visueel tijdperk. Ik zie bij mijn kleinkinderen de erosie van de letter. Bibliotheken moeten er alles aan doen om zichzelf in de markt te prijzen. Ik begrijp de gevaren van de beeldcultuur. Toch roep ik theologen op om het beeld weer te zien als een medium waarmee we mogen communiceren, denken en spreken over God zoals dat eeuwenlang in de geschiedenis van de kerk het geval is geweest.”