Met een stem als een klok preekt Smijtegelt: De dode zal leven
Stille Zaterdag – een dag van diep verdriet en gestorven hoop. Maar plotseling ontmoeten vrouwen twee engelen, die zeggen dat Jezus leeft. Engelenverhalen zijn niet altijd verifieerbaar, zoals dat verhaal rond de oudvader Bernardus Smijtegelt (1665-1739). Maar dit ‘verhaal’ heeft hij vol overtuiging verkondigd. Hij rustte niet voor zijn hoorders het persoonlijk wisten: hoor ik bij de Levende of bij de doden?
Ze had haar man begraven die week. Het was hartverscheurend geweest. Vooral het moment waarop ze zich had moeten afwenden van het graf, met daarin de naar de bodem gezakte kist. Iedereen zette zich in beweging, het leven hervatte zich. Zij kon het niet. Haar leven lag in dat graf.
Die nacht, alleen in haar grote bed, had ze gedroomd, vertelde de vrouw die een tijd geleden haar man verloor voorzichtig. Ze had het met meerdere mensen gedeeld. De meesten kregen een ietwat meewarige glans in hun ogen. Je zag hen denken: ach, overmand door verdriet.
Ze had het open graf van haar man gezien, en hem daaruit zien opklimmen. Vanuit de kuil waren treden te zien, het begin van een lange brug waarover hij begon te lopen. Ze had ademloos gekeken, tot zijn geliefde gestalte verdween in de verblindende zon. Ze huilde toen ze het vertelde, maar haar ogen straalden. Hij is niet meer in het graf. Hij leeft.
Anderen overtuigen van iets wat je alleen zélf gezien hebt, is moeilijk. Zeker als het iets ongelofelijks betreft, iets wat naar menselijke berekeningen niet gezien kan worden. Engelen bijvoorbeeld.
Eeuwen geleden was dat niet anders dan nu. De vrouwen zijn bij het graf van Jezus geweest, zien en horen daar iets onbeschrijfelijks, en gaan op weg om dat nieuws te delen. Als ze vertellen over engelen, een leeg graf, en dat hun geliefde Dode is opgestaan, landen hun woorden bij de discipelen als „ijdel geklap”. Die willen het eerst zelf zien, zelf tasten.
Zie het in de natuur
Misschien stelt elke Stille Zaterdag opnieuw die vraag centraal: Is het waargebeurd? Zullen de doden opstaan? Zullen ze leven, met Hem Die op Goede Vrijdag stierf en weer opstond? Is dat ruwhouten kruis, ooit op een heuvel hier ver vandaan, nu allang vergaan, werkelijk de brug naar het leven, waarover mensen kunnen gaan?
Mensen hoeven maar naar zichzelf te kijken als ze ’s morgens opstaan
Bernardus Smytegelt zegt in zijn verklaring over zondag 22 van de Heidelbergse Catechismus: Wie dit niet gelooft, mag zichzelf geen christen noemen. Ons lichaam zal opstaan door Christus. Wordt dat voor onmogelijk gerekend? Zie het in de natuur; de nacht versterft in de dag, de dag in de nacht, de winter in de zomer en de zomer in de winter. De bomen, die dor staan in de winter, spruiten in de lente weer uit, en men zegt: de zomer komt aan.
En mensen hoeven maar naar zichzelf te kijken als ze ’s morgens opstaan.
Wie wekt u op? Al was het dat uw huis in vlam stond, u zou het niet kunnen weren, als u daar ligt en slaapt. U wordt opgewekt uit een korte dood. Het is zo wonderlijk: als u gaat slapen, en als u weer opgewekt wordt is het alsof u uit de dood opgewekt werd.
Mede door zijn sprekende voorbeelden uit het dagelijks leven, waardoor hij dicht bij de mensen kwam, is Smytegelt een buitengewoon geliefde en bekende predikant geworden. Dat heeft zijn moeder Anna Lambrechtsen (1631-1694), zeer ontwikkeld en zeer vroom, niet meer meegemaakt. Zij heeft haar Barent, zoals Smytegelt in het doopregister staat ingeschreven, al voor de geboorte aan „den Heere geheiligd”, ze is nauw betrokken bij zijn studie theologie, bij zijn eerste beroepen, maar ze sterft in het jaar dat haar zoon een beroep uit Middelburg krijgt, de stad waar hij veertig jaar zal blijven en waar hij naam en faam krijgt (1695-1735).
Daarvoor staat hij kort in Borssele en daarna in Goes, zijn vaderstad. Bernardus’ vader Marinus is daar boekverkoper geweest.
De oude pastorie
Wanneer wij voor het RD op een ronduit zomerse dag in maart op Smytegeltpad gaan, lijkt het aanvankelijk alleen interessant om naar Middelburg te gaan. Maar in de biografie van dr. S.D. Post over Bernardus Smytegelt staat een zwart-witfoto van de pastorie in Borssele, die Bernardus in 1689 als jong, beginnend predikant moest kopen van zijn voorganger. Een online gevonden monumentenlijst van Borssele levert de spannende vraag op: zou het huis nog bestaan? We besluiten een omweg te maken naar het hart van Borssele, en jawel! Dat moet de oude pastorie zijn, op het hoekje van het Plein en de Ooststraat, uitkijkend op een vredig en groen kerkplein. Deels vernieuwd, en deels nog te herkennen aan oude details.

In Middelburg wacht P.C. Beeke ons op, voor het oude stadhuis. Deze gepensioneerde onderwijzer met een dikke map onder zijn arm verzorgt al jaren wandelingen door het historische hart van Middelburg, en wijst daarbij ook plekken aan die iets met Bernardus Smytegelt te maken hebben. Aanwijzingen daarvoor vond hij in diens preken, waarvan er ruim 400 bewaard zijn gebleven, en waaruit hij op sommige straathoeken met krachtige stem citeert.
Het interessantst is natuurlijk de plek waar Bernardus gewoond zou hebben. Dat is met zekerheid aan de Herengracht geweest, waar de huizen van de rijken stonden. Die keken uit op de Penninghoeksingel, waar de armen woonden.

Aperijen
Uit alles wat er is geschreven over Bernardus Smytegelt –wat is er veel materiaal over hem!– rijst het beeld op van een bijna mythische figuur. In zijn jonge jaren moet hij nog niet zo opgevallen zijn – hij heeft twee jaar gewacht op zijn eerste beroep.
Smytegelt had een hekel aan een bepaald preektoontje, dat noemde hij „aperijen”
Maar de beschrijvingen van mensen die hem in zijn Middelburgse jaren gekend hebben zijn ronduit lyrisch. Een stem als een klok, een vriendelijke uitstraling, een vlugge tred en voor niemand bang. Hij praktiseerde wat hij preekte (soberheid, ondanks dat hoge, voorname huis waarin hij waarschijnlijk woonde) en sprak in een taal die iedereen verstond. Niet verheven, niet wollig, maar de dingen bij de naam noemend, of dat nu aangenaam gevonden werd of niet. Hij had een hekel aan een bepaald preektoontje. Dat noemde hij „aperijen”. Smytegelt benoemde wat hij om zich heen zag: armen komen door Gods Geest tot bekering, maar de burgerij houdt zich bezig met vermaak.
U die van de Heere gezegend zijt met tijdelijke middelen, moet gij dartelheden gaan doen? Doet liever macht en geweld om in de hemel te komen, zegt: ik en mijn huis wij zullen de Heere dienen, Jos. 24; 15. Zegt: ik wil liever met mijn ouders, vrienden, en met mijn gehele huis naar de hemel gaan, als op de tuis-, speel-, zuip- en vreetbank zitten (verklaring Smytegelt HC zondag 22).
Moordaanslag
Ook over corrupte regenten liet hij zich frank en vrij uit, zeker als ze zich bezighielden met slavenhandel. In die tijd werd dat door velen normaal gevonden, maar Smytegelt liet er geen misverstand over bestaan: het is „grove dieverij om een mens te stelen” (HC zondag 42).
Bernardus was dus geliefd en gevreesd. Geen wonder dat er veel verhalen rondom hem zijn ontstaan. Een engelenwacht zou Smijtegelt behoed hebben voor een moordaanslag. Op een nacht wordt hij uit de slaap gewekt om naar een zieke te gaan, maar dat blijkt een list. Twee mannen staan klaar om hem in het water te gooien. Ze durven uiteindelijk niet, omdat Smijtegelt geflankeerd wordt door enkele mannen, waar hij zelf niets van weet: de engelenwacht. Een van de mannen die de aanslag wilden plegen, komt later tot bekering. Hij laat Smijtegelt komen wanneer hij op sterven ligt, om dit verhaal op te biechten.
We staan inmiddels bij de plek waar dat volgens de overlevering gebeurd zou moeten zijn. Het befaamde bruggetje –waar ds. Smijtegelt altijd overheen liep als hij naar de kerk ging of de armen en zieken bezocht, en waarop hij ook in die bewuste nacht gezien zou zijn met engelen aan zijn zijde– bestaat helaas niet meer. Het is in 1959 afgebroken. Maar aan een lantarenpaal zit de QR-code waarmee geïnteresseerden het verhaal kunnen lezen.

Deze plek –de gracht, de voorname huizen aan de overkant, het bruggetje dat je je met behulp van oude foto’s moeiteloos kunt voorstellen– vraagt opnieuw om een verhaal. Het engelenwachtverhaal is omstreden; in bronnen uit die tijd is er niets van terug te vinden. Zeker is echter dat Smijtegelt letterlijk werd omringd door regenten die hem vijandig gezind waren en hem bedreigden. Na een inbraak werd hij ’s nachts bewaakt. In de buurt van het bruggetje werd dus zeker wacht gehouden, en dat zou iemand geweest kunnen zijn zoals Willem in dit verhaal hieronder.
De stad is niet meer zoals hij was; het is er gevaarlijk geworden. Daarom sta ik hier, bij het vallen van de avond, met een knuppel in mijn hand. Wie beweert dat wij Zeeuwen een rustig en gezagsgetrouw volkje zijn, zit er compleet naast, durf ik zonder enige aarzeling te zeggen. Degenen die zo’n hoge dunk van de Middelburgers hebben, moeten lang in het buitenland zijn geweest of maanden hebben geslapen. Tegenwoordig wordt er geprotesteerd, gelasterd en gedreigd. En het is de vraag of het daarbij zal blijven.
Ik huiver, en dat niet alleen omdat ik word aangeraakt door een koude windvlaag. De duisternis valt in. Gelukkig is de hemel helder; het licht van de maan en de sterren is voldoende om mijn taak bij uit te voeren. Vannacht ben ik geen smid maar een bewaker.
Als iemand me een jaar terug had verteld dat ik hier zou staan, op wacht bij het huis van ds. Smijtegelt, zou ik ongelovig hebben gelachen
Als iemand me een jaar terug had verteld dat ik hier zou staan, op wacht bij het huis van ds. Smijtegelt, zou ik ongelovig hebben gelachen. In korte tijd kan er zó veel gebeuren, ja, kan een mens van een vijand van God veranderen in een vriend van de waarheid.
Terwijl mijn blikken over de gracht voor me dwalen, en daarna over de bescheiden huizen van de Penninghoeksingel daarachter, domein van arbeiders, denk ik terug aan de dagen waarin mijn leven zo’n grote wending nam. God greep in en daarvoor gebruikte hij Zijn knecht. Ds. Smijtegelt was Zijn instrument om me op de knieën te krijgen, en dat was hard nodig, want daarvoor liep ik altijd rechtop. Ik bepaalde zelf wat ik wel en niet deed, ook al noemde ik me gereformeerd.
Ik schrik op uit mijn gedachten. Wat is dat voor geluid? Het komt van links, laarzen op steen. Mijn vingers klemmen zich krachtiger rond het hout van mijn knuppel. Een man nadert, maar lijkt me op het eerste gezicht geen bedreiging te vormen. Hij loopt zwalkend en zingt. Als hij vlakbij is, houdt hij echter zijn pas in. Aan zijn kleding zie ik dat hij een welgestelde burger moet zijn, misschien een regent. Er wonen er hier verschillende.
Een reden om alert te zijn, want veel regenten moeten niets van mijn dominee hebben. Sommigen kunnen zijn bloed zelfs wel drinken, omdat hij hen niet naar de mond praat, maar hun vraagt rekenschap af te leggen van de manier waarop ze de stad besturen.
Ik zet een paar passen naar voren, en merk dat de naderende man me pas nu opmerkt. „Hé, zwartrok”, brengt hij moeizaam uit. Ziet hij me aan voor Smijtegelt?
Gewoonlijk laten de regenten het bij venijnige woorden. Ze zijn te deftig om hun handen vuil te maken, daar schakelen ze anderen voor in. Nog niet lang geleden is bij mijn dominee ingebroken. Tenminste: er is een poging gedaan om zijn huis binnen te dringen. Hij schrok wakker van geluiden op het dak en hoorde even later dat er een raam werd ingeslagen. Gelukkig gingen de daders ervandoor toen ze merkten dat hun aanwezigheid was opgemerkt.
Smijtegelt leeft eenvoudig; hij heeft niet veel geld in huis en bezit geen sieraden, dus daar kwamen de schurken niet voor
Smijtegelt leeft eenvoudig; hij heeft niet veel geld in huis en bezit geen sieraden, dus het moet de schurken om iets anders te doen zijn geweest. Ik neem aan dat ze in opdracht handelden. Wilden ze Smijtegelt alleen bang maken of waren ze van plan om hem te vermoorden?
De man tegenover me is blijven staan en staart me aan. Ik til mijn knuppel een beetje op. Je kunt beter een dolle hond tegenkomen dan een dronken heertje, zegt een van mijn vrienden in de smederij vaak.
Mijn gebaar maakt indruk. Het dringt tot het ongetwijfeld traag functionerende brein van de wandelaar door dat ik niet alleen geen predikant ben, maar ook bepaald niet iemand die met zich laat sollen. Hij mompelt wat onverstaanbaars, en wendt zich dan van me af. Moeizaam vervolgt hij zijn weg, zwalkend. Af en toe komt hij zo dicht bij de gracht dat ik de neiging voel om hem te waarschuwen.
Die gracht. Het Woord van God kan je zacht maken of hard. Je kunt boos worden, omdat een predikant je vertelt dat je op een verkeerde weg rondzwalkt, en je, als dat niet verandert, in een eeuwige gracht zult tuimelen. Je kunt ook amen zeggen en buigen. Zo ging het bij mij. Eerst ergerde ik me groen en geel aan al de waarschuwingen, aan wat Smijtegelt keer op keer zei over drinkgelagen en de kermis, en ook over het opgaan in de aardse dingen. Ik hield van feesten en ging op in mijn werk en gezin.
Er kwam dan ook een tijd waarin ik overwoog om bij andere predikanten te kerken, mannen die me minder scherp veroordeelden. Onder hun preken kon ik rustiger blijven en doorgaan zoals ik altijd was doorgegaan.
Het lukte me niet. Soms was het alsof een onzichtbare hand me richting de kerk duwde waar Smijtegelt preekte, ook al vonden velen om me heen, onder wie mijn vrouw Anneke, dat ik dat niet moest doen. „Lieve Willem, houd er toch mee op”, zei ze. „Je bent ‘s avonds aan het piekeren en ’s nachts lig je wakker.”
Daarin had ze gelijk, en dan wist ze nog niet eens dat ik ook tijdens mijn werk tobde over de toestand van mijn ziel. Ik wilde naar Anneke luisteren, maar iets hield me tegen. Slapeloze nachten zijn niet het ergste wat je kan overkomen.
Smijtegelt preekte eenvoudig, heel anders dan veel predikanten. Bij hem geen dure woorden; ik kon bijna alles wat hij zei begrijpen. Hij had meer sympathie voor eenvoudige arbeidslui dan voor de rijken, merkte ik. Hij wilde mijn hart bereiken en gunde me de zaligheid.
Rond Pasen preekte hij speciaal voor mij
Rond Pasen preekte hij speciaal voor mij. Zo ervoer ik het echt. Het was alsof ik hem had verteld hoe ik me voelde, alsof hij mijn verslagenheid en moedeloosheid kende. Kon hij mijn gedachten lezen? Hij legde uit, in begrijpelijke woorden, hoe iemand is die God nog niet kent en hoe iemand wordt die Hem wel kent. En hij wees op het bloed van Jezus Christus en op de kracht van Zijn opstanding.
Het werd anders, en daarom sta ik hier vannacht. Daarom offer ik met liefde mijn nachtrust op, in de hoop dat mijn predikant goed zal kunnen slapen. Slapeloze nachten zijn nodig voor mensen die God nog niet kennen, niet voor Zijn knechten die Zijn Woord verkondigen.
De waarheid maakt hard of zacht. Harde mannen zouden het liefst met mijn dominee afrekenen, maar ik houd van hem. Opnieuw kijk ik naar de gracht voor me. Hij liet me zien hoe gevaarlijk ik leefde, zwalkend langs het dodelijke water. Dan glijdt mijn blik verder, naar de smalle brug die de gracht overspant. Ik staar ernaar en zie hem dan, voor het eerst, niet als een houten bouwsel maar als een symbool voor wat Smijtegelt me ook leerde: er is een Brug over de eeuwige gracht!
Inmiddels is het windstil geworden.
In een paaspreek zegt Bernardus Smijtegelt dat engelen nog altijd tot mensen spreken:
De engelen zullen dan tegen Gods kinderen zeggen: Vrees niet. Waarom zou u vrezen? Christus heeft voor u voldaan, Hij heeft voor u betaald. Daarom heeft God de Vader Christus weer opgewekt. Hij geeft daarmee het handschrift dat Hij voldaan is. Waarom zou u dan vrezen? Maar tegen de goddelozen zullen zij zeggen: Vreest gij, want gij zult voor eeuwig van God verstoten moeten zijn en in de hel worden geworpen. Hoe smartelijk en pijnlijk zal dat zijn, en dat voor eeuwig.
Mensen moesten weten of ze op de goede weg waren, en ze konden het ook weten
Kenmerkend voor de prediking van Smijtegelt zijn de vele „tekentjes” (kenmerken) die hij zijn hoorders meegaf, en waaruit ze konden opmaken of ze bij Gods volk hoorden of niet. Hij deed dit niet om de meetlat langs hun leven te leggen, maar om hen bij Christus te doen uitkomen. Ze moesten weten of ze op de goede weg waren, en ze konden het ook weten.
Ook in de paaspreek laat hij zijn hoorders zich toetsen aan kenmerken. Een paar voorbeelden:
De dode vindt men bij de doden. Daarom zeiden ook de engelen tot deze vrouwen: Zoekt gij de Levende bij de doden? Het is alsof zij wilden zeggen: Men vindt immers geen levenden bij de doden, maar wel doden bij de doden. Zo is het ook met de dode zondaar. Zijn gezelschap bestaat uit zondaren, bij hen vindt men ze meestal, en maar weinig bij Gods kinderen.
Een dode verspreidt een onaangename geur. In Johannes 11 lezen we dat Lazarus begon te rieken. Zo is het ook met de daden van een zondaar.
Zoals Christus toen Hij weer levend was, niet meer in het graf bleef, maar Zich voegde bij andere levenden, zo is het ook met een levende zondaar. Ook hij is niet meer in het gezelschap van de goddelozen.
Toen Christus was opgestaan, waren Zijn gedachten naar boven gericht. Zo is het ook met een levende zondaar, Hij zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechterhand Gods.

Ds. Bernardus Smijtegelt is al aan de overzijde van de dood. Hij leeft. Hij heeft ervaren wat hij in geloof wist en verkondigde.
De Sint-Pieterskerk in Middelburg, waar hij intrede deed en waar hij ook begraven werd, is in 1834 afgebroken. Wat er met zijn overblijfselen gebeurd is weet niemand. Het doet er niet toe. God is machtig uit verstrooide beenderen en vergane huid een volmaakt mens te herscheppen, verkondigde Smijtegelt.
Neem eens een horlogemaker, die een horloge uiteengedaan hebbende, al de radertjes en spilletjes, en andere deeltjes van dat kunstig werkstuk door elkaar in een bak werpt; zal diezelfde horlogemaker geen raad weten, om zijn kunststuk weer ineen te zetten, en tot des vorige volmaaktheid te brengen? Bedenkt dan wat God zal kunnen doen! (verklaring HC 22)
Tussen Goede Vrijdag en Pasen, dood en leven, lag een onoverbrugbare diepte waarin een mens slechts verdrinken kon. Jezus is de Brug over de eeuwige gracht. Hij is waarlijk opgestaan!
Via de Reveil-serie een preek van Bernardus Smijtegelt.