Column (Huib de Vries): Vreemde Strapatsen
Er was eens een vreemd volkje. Strapatsen, werden ze genoemd. Ze woonden net na de laatste kromming voor de einder. Terwijl de vrouwen de kleine Strapatsen verzorgden, trokken de mannen er met houwelen op uit. Zo nu en dan lesten ze hun dorst bij de bron, de enige in hun kleine land. Daarom gingen ze er zuinig mee om. Ze dronken niet meer dan noodzakelijk was. Hadden ze water nodig voor andere zaken, dan wachtten ze geduldig op de regen die op gezette tijden viel. Het hemelwater bewaarden ze zorgvuldig in tonnen. Dat hadden ze geleerd van hun ouders en die weer van hun ouders. Geslacht na geslacht.
Langzamerhand veranderde dat. De bron leek onuitputtelijk. Waarom zouden ze er zo kniezerig mee omgaan? De eerste die het bronwater gebruikte om zijn bezwete gelaat ermee te wassen, kreeg een stevige schrobbering van zijn makkers. Toch duurde het niet lang of ze deden het allemaal. Het water in de bron werd er wat zouter van, maar dat gaf een pittig smaakje.
Van het een kwam het ander. Het schoonmaken van de houwelen deden ze niet meer met vocht uit de regenton, maar met water uit de bron. Dan hoefden ze thuis niet meer aan de slag. Het water werd er wel wat bruiner van, maar alleen een notoire zwartkijker deed daar moeilijk over.
Het was een kleine uil die als eerste merkte dat steeds meer kleine strapatsen ziekelijk werden. De strapatsen zelf wilden het pas zien toen het niet meer te ontkennen viel. Steeds meer volksgenoten vielen uit door klachten die ze niet kenden uit hun boeken over zorg en ziekte.
„We moeten roepen tot de goden”, zei een Strapats uit een achterafstraatje. Eerst luisterde niemand naar hem. Toen de nood hoger werd, kreeg hij meer gehoor. Een klein groepje kwam bij hem samen. Na de bescheiden samenkomst pakten ze net als de andere strapatsen hun houwelen weer op, gingen aan het werk, wasten zich met water uit de bron en spoelden daarin hun vuile houwelen schoon.
De weken gingen voort, steeds meer kinderen verzwakten. Ook ouderen werden ziek. De Strapatsen raakten in paniek. Die uit het straatje achteraf kwamen nog vaker bij elkaar om de goden aan te roepen. „Wat kunnen we nog meer doen?” vroegen ze zich af.
„Misschien het goede voorbeeld geven door de bron niet langer te verontreinigen”, zei de kleine uil.
De Strapatsen zijn allang uitgestorven. Het was maar een wonderlijk volkje uit de heidense streek net na de laatste kromming voor de einder, met een al even heidense uil. Maar ook zo’n uil kan soms rake dingen zeggen.