Elisabeth werd geboren op de grens van leven en dood
Een hoofdje zo groot als een mandarijn. Beentjes als de pink van een volwassen man. Een gewicht net boven een pond. Elisabeth de Jonge –nu 27– kwam met 23 weken en 5 dagen ter wereld. „Bizar om te weten dat mijn leven wettelijk gezien nog afgebroken had kunnen worden.”
Het is 7 maart 1994. De 34-jarige Marguerite de Jonge uit het Canadese Tillsonburg doet een dutje op de bank in de huiskamer. Ze is ruim 23 weken in verwachting van haar zevende kindje. De baby groeit goed; de zwangerschap verloopt normaal.
Tot die bewuste zondagmiddag. De Jonge schrikt wakker van buikkrampen. Even rustig blijven liggen, denkt ze. Het zal vanzelf wel overgaan. Grote zorgen maakt de moeder van zes zich nog niet; de plotselinge klachten hebben vast niets om het lijf.
De krampen ebben echter niet weg. Integendeel. Ze nemen toe in aantal en intensiteit. „Hier zit iets heel erg fout, dacht ik toen”, blikt De Jonge terug. Halsoverkop spoedt ze zich met haar man naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis, 65 kilometer verderop. Eenmaal in het Saint Joseph’s Hospital in London –tussen Detroit en Toronto– blijkt dat de weeën niet meer te stoppen zijn. „U moet er niet op rekenen dat u een levend kindje krijgt”, zeggen de artsen tegen het Canadese echtpaar. „Een grote klap voor ons”, vertelt De Jonge, die sinds februari 2015 weduwe is. „Ik weet nog goed hoe ik daar lag, in mijn ziekenhuisbed. We waren totaal verslagen.”
De bevalling komt snel op gang. „Die was traumatisch”, omschrijft De Jonge. „Ik was nog maar net over de helft van mijn zwangerschap; mijn lichaam was er helemaal niet klaar voor om een kindje ter wereld te brengen. Wat het extra moeilijk maakte, was dat ik niet wist of ons baby’tje nog wel leefde.”
Tegen alle verwachting in brengt De Jonge na een zwangerschap van 23 weken en 5 dagen een levend kindje ter wereld. Een meisje. Elisabeth.
Direct na de geboorte wordt de premature baby –597 gram– door de verpleegkundigen meegenomen naar de intensive care. „Heel heftig”, vertelt De Jonge. „Ik had Elisabeth amper gezien en niet kunnen vasthouden. Ze ging gelijk de couveuse in. Haar hoofdje was zo groot als een mandarijntje, haar beentjes als de pink van een volwassen man. Ze was zo kwetsbaar. Zo teer.”
Het echtpaar vreest voor het leven van hun meisje. „Het ziekenhuispersoneel wist dat we dit kindje heel graag wilden houden”, zegt De Jonge. „Daarom vochten de artsen voor haar leven. Maar het was kantje boord. Elke dag was een dag van zorg en spanning. Altijd hing de vraag weer boven ons hoofd: Haalt Elisabeth de avond? En de nacht? En de volgende morgen? We konden niets anders doen dan bidden, smeken of de Heere haar leven wilde sparen. En dat deed Hij.”
Coma
In totaal verblijft Elisabeth negentien weken in het Londonse ziekenhuis. Als ze nog maar zes dagen oud is, ondergaat ze een hartoperatie. „De ingreep was millimeterwerk. Het was heel spannend. Maar het leven van ons dochtertje bleef gespaard.”
De zorgen om het leven en de gezondheid van Elisabeth houden maandenlang aan. Bloedvaten klappen dicht, de longen zijn onderontwikkeld, voeding binnenhouden lukt niet en het ziekenhuispersoneel vreest voor gedeeltelijke of totale blindheid door het langdurige zuurstoftekort bij de geboorte. Eén keer brengen de artsen het pasgeboren meisje zelfs kunstmatig in coma. „Ze was toen zo zwak. Elke beweging kon funest zijn. In coma bleef ze tenminste stilliggen.”
Drie maanden lang mogen de ouders hun kindje niet vasthouden. Dat was moeilijk, zegt De Jonge. „Maar het kon niet anders. Er zaten zo veel slangetjes aan Elisabeth vast. Ons meisje uit de couveuse tillen was gewoon veel te gevaarlijk. We mochten haar wel aanraken, heel voorzichtig.”
De vier maanden die Elisabeth in het ziekenhuis doorbracht, zijn zwaar voor het gezin. „Ik mocht enkele dagen na de bevalling weer naar huis”, vertelt De Jonge. „Vanuit Tillsonburg kon ik niet iedere dag naar London om Elisabeth op te zoeken; de kinderen thuis hadden ook hun moeder nodig.” Drie keer per week bezoekt ze haar jongste dochtertje. „Dan bleef ik een paar uur naast de couveuse zitten. Het verplegend personeel was heel goed voor ons. Geen moeite was hen te veel. Zij probeerden ons echt door die moeilijke periode heen te slepen.”
Maaltijd
Op de dagen dat De Jonge niet in het Saint Joseph’s Hospital te vinden is, belt ze iedere morgen en avond om zeven uur met het ziekenhuispersoneel. Op een zondagavond –„de datum weet ik niet meer”– vreest de dienstdoende verpleegkundige dat Elisabeth de volgende dag niet gaat halen. „Dat was een heel moeilijk moment. We konden enkel bidden. En de Heere hoorde én verhoorde. Voor Hem bleek niets te wonderlijk.”
Hoe ze op de been bleef in de periode dat Elisabeth in het ziekenhuis lag, is de Canadese –inmiddels moeder van vijf jongens en zeven meiden en oma van dertien kleinkinderen– een raadsel. „Als ik terugkijk, denk ik: hoe hebben we het gered? Mensen uit de kerk sprongen wel bij, bijvoorbeeld door het brengen van een maaltijd. Maar alles bij elkaar was het heel zwaar. We gingen door een diep dal. Maar de Heere was erbij. Hij was zo goed voor ons. We ervoeren dat we al onze noden bij Hem mochten neerleggen.”
Eenzaam
Half juli mag Elisabeth naar huis – na een verblijf van ruim vier maanden in het ziekenhuis. De eerste vier, vijf weken heeft ze nog wel extra zuurstof nodig. „Een van de oogartsen, hij was niet gelovig, zei: „Er is Iemand Die van boven op jullie kindje neerkijkt”, zegt De Jonge. „Wij konden niet anders dan hem gelijk geven.”
Hoewel het meisje inmiddels thuis is, blijven de zorgen. „Ik was natuurlijk heel klein voor mijn leeftijd”, blikt Elisabeth –inmiddels 27 jaar en werkzaam in de kinderopvang– terug op haar jeugd. „Ziek was ik niet vaak. Maar mijn longen waren niet sterk. Ik moest altijd goed op mezelf letten. Als we bijvoorbeeld als klas een rondje moesten hardlopen, deed ik niet mee.”
Doordat ze als kind niet altijd mee kon doen, voelde ze zich soms best eenzaam, vertelt de twintiger. „Ik was anders dan de rest. Dat had ik als kind haarfijn door.”
Rolstoel
Als Elisabeth twee jaar is, herhaalt de geschiedenis van vroeggeboorte zich. Moeder Marguerite bevalt na een zwangerschap van 28 weken in het ziekenhuis van dochter Paulina. „Ook bij haar was het heel spannend: haalt ze het of moeten we afscheid van haar nemen? Het ging echter boven verwachting goed. Nadat ze acht weken in het ziekenhuis had gelegen, mochten wij ons achtste kindje mee naar huis nemen.”
Dat Elisabeth en Paulina niet kampen met ernstige gevolgen van hun vroeggeboorte, is uitzonderlijk, weet De Jonge. Vijf jaar na de geboorte van Elisabeth, zeven jaar na die van Paulina bezocht ze een reünie van de afdeling neonatologie, waar zowel Elisabeth als Paulina had gelegen. „Die middag was een middag van verwondering”, zegt ze daarover. „Ik had de meisjes mooi aangekleed. Ze droegen blauwe rokjes met witte margrietjes en een geel shirtje. Wat een contrast. Ik zag zo veel kinderen in een rolstoel, met oogproblemen of een andere handicap of syndroom. Elisabeth en Paulina waren weliswaar extra kwetsbaar, maar wel gezond. Wat voelden wij ons gezegend. Waar hadden wij dit aan verdiend?”
„Zwemmen, fietsen, autorijden, studeren, werken: ik kan alles”, zegt Elisabeth. „Ik ben er zo vaak verwonderd over. Vroeggeboorte kan tot grote problemen leiden. Ik besef heel goed dat mijn verhaal uitzonderlijk is.”
Waardevol
De keuze voor het leven is altijd de goede, zeggen moeder en dochter. Elisabeth werd geboren met ruim 23 weken. In Nederland is abortus tot 24 weken toegestaan. In Canada is er zelfs geen grens. Onbegrijpelijk, vindt moeder Marguerite. „Voor ons was het toen de bevalling begon, glashelder: dit leven, hoe kwetsbaar en broos, is beschermwaardig.” „Het is bizar dat een kindje dat even oud is als ik toen ik ter wereld kwam, zomaar weggehaald mag worden”, zegt Elisabeth. „Ik leid een waardevol leven. Is een leven zoals dat van mij niet beschermwaardig?”
Abortus kan de makkelijkste keuze lijken, maar is dat niet, zeggen moeder en dochter. Marguerite: „Er zijn goede alternatieven, zoals adoptie. Ik kan me niet voorstellen dat je later als moeder vrede hebt met het feit dat je kindje in de moederschoot is omgebracht.”
Tegelijkertijd wil ze niet voorbijgaan aan de moeilijke omstandigheden waarin zwangere vrouwen kunnen zitten. „Ik weet er alles van. Toen ik erachter kwam dat ik zwanger was van Elisabeth, heb ik ook gehuild. Ik was vijf maanden daarvoor bevallen van mijn zoontje. Ik zag er niet doorheen. „Heere, ik kan deze zwangerschap nu niet aan”, heb ik gezegd.” De gedachte aan die tijd emotioneert De Jonge nog steeds. „Ik heb me daarover achteraf zo schuldig gevoeld. Kinderen zijn een geschenk van God. Hij wil Zijn hulp geven, bij de bevalling, bij de opvoeding. Dat blijkt wel in ons gezin. We zijn door een diepe weg gegaan, dat ontken ik niet. Maar God bood uitkomst. En dat doet Hij nog steeds.”