Piet Emmer: Dat slavernij in Suriname slecht was weten we al lang
Hij is een autoriteit op het gebied van de slavenhandel en de slavernij. Toch is prof. dr. P. C. Emmer (1944) recent een paar keer voor racist uitgemaakt toen hij vroeg om in deze kwestie vooral niet zwart-wit te denken. „De maatstaven van het verleden zijn anders dan die van het heden.”
Als student hield Piet Emmer zich al met slavernij bezig. Dat kwam door een hoogleraar die hem voor zijn scriptie attendeerde op een archief. „Hij wilde natuurlijk dat ik daar voor onderzoek naartoe zou gaan”, zegt Emmer op zijn werkkamer thuis in Leiden, de stad waar hij tientallen jaren aan de universiteit verbonden was.
Zijn hoogleraar doelde op wat nu het Zeeuws Archief heet, in Middelburg. „Wat daar ligt is uniek.” Na meer dan vijftig jaar wordt Emmer er nog enthousiast over. „Het is het complete archief van een rederij die zich is gaan toeleggen op de in- en verkoop van slaven in Afrika. In het archief liggen zelfs nog de bonnetjes van de bakker voor het brood dat bestemd was voor het schip dat in de haven gereed lag voor vertrek.”
Sinds zijn scriptie heeft Emmer zich altijd met het onderwerp van de slavenhandel en de slavernij beziggehouden. „Daar zitten zo veel aspecten aan. Een mensenleven is te kort om het allemaal goed te bestuderen. In de jaren zestig was het overigens een onderwerp waar niet veel belangstelling voor was.”
Dat is wel veranderd.
„De belangstelling is de afgelopen decennia enorm gegroeid. Het kwalijke is dat er enorm veel ruis is. De mensen houden zich niet aan de feiten. Doe je dat wel, zoals ik, dan word je direct voor racist uitgemaakt.”
Over welke feiten spreken we dan?
„Ten eerste over het Nederlandse aandeel in de slavernij. Dat is nooit meer dan 5 procent van de totale slavenhandel geweest. Vrij beperkt dus. Van de ongeveer 11 miljoen slaven heeft Nederland er 500.000 tot 550.000 vervoerd. Dat aantal staat al vijftig jaar min of meer vast. Blijkbaar zijn om de een of andere reden 11 miljoen slaven te weinig om handelaren schuldig te verklaren.”
Emmer stelt bovendien dat de economische impact van de slavenhandel voor Nederland niet groot is geweest. „Het Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis berekende twee jaar geleden dat in 1770 slavernij goed was voor 5 procent van het bruto binnenlands product. In het persbericht van het instituut heet het dat slavernij de kurk was waar de economie op dreef. Zelfs een kind kan begrijpen dat die andere 95 procent de kurk is en niet die 5 procent. Waarom wordt dit zo zwaar overdreven? Volgens mij gaat het hier erom schuldgevoelens op te wekken.”
En het derde punt?
„De West-Europese landen borduurden met hun handel voort op de slavernij die in Afrika al bestond. Dit is al heel lang bekend, maar het lijkt erop dat het vandaag pas is ontdekt. Een halfjaar geleden zei iemand van Surinaamse oorsprong hetzelfde. Toen kreeg ik een Twitterbericht: „Als Piet Emmer het zegt is het racisme, maar als een Surinamer het zegt wordt het geaccepteerd.”
De racistische invalshoek domineert. Je moet zwart zijn om je met dit onderwerp echt te kunnen bezighouden. Neem het gedicht dat Amanda Gorman, een zwarte vrouw, uitsprak bij de inauguratie van de Amerikaanse president Joe Biden. De Nederlandse schrijfster Marieke Lucas Rijneveld zou dat vertalen. Dat leidde tot de nodige kritiek, want dat moest een zwarte doen. Wil dat ook zeggen dat zwarte mensen door zwarte artsen moeten worden behandeld? Dat is gewoon racisme, maar dan omgekeerd.”
Emmer constateert dat de discussie rond slavernij enorm is gepolitiseerd. Dat verklaart hij vooral door de komst van de Surinamers en Antillianen naar Nederland in de jaren zeventig. „Zij vroegen aandacht voor het zwarte verleden en gebruikten methoden die de zwarten in de Verenigde Staten hanteerden. Kijk maar naar de roep om een monument ter herinnering aan de slavernij en de eis tot het doen van herstelbetalingen aan de nakomelingen van de zwarten.”
Dat monument is er inmiddels. Wordt het ook niet tijd voor herstelbetalingen?
„Of Nederland overgaat tot herstelbetalingen is in de eerste plaats een zaak van de politiek. Eenvoudig ligt de kwestie niet. De zwarte gemeenschap in Nederland bestaat niet uitsluitend uit nakomelingen van slaven. Er waren in Suriname en op de Antillen zwarten die zelf slaven hadden. Bovendien zijn er in ons land, vooral in Amsterdam, Ghanezen. De Ghanezen waren belangrijke slavenhandelaars. Als je zwart bent wil dat dus niet automatisch zeggen dat je van een slaaf afstamt. Als je over excuses en schuld spreekt moet je dat precies nagaan.
Het is sympathiek om voor onrecht uit het verleden verontschuldigingen aan te bieden. Maar als dat uit een ver verleden komt kun je beter vrij nemen en de rest van je leven spijt betuigen voor al het onrecht dat er vroeger is gebeurd.
In het verleden waren er in het oosten van het land arbeidsverhoudingen waarbij de mensen min of meer horig waren. Moet je de nakomelingen van die horigen eveneens compenseren? Veel langer dan slavernij kenden wij kinderarbeid. Daar zit toch ook een ereschuld zou je kunnen zeggen. En homoseksuelen, hoe zijn die in het verleden behandeld? Vanwege hun seksuele geaardheid werden ze ter dood veroordeeld. Enfin, zo kun je wel doorgaan.”
U praat slavernij niet goed?
„Volgens de huidige maatstaven is slavernij volstrekt onbestaanbaar en onrechtvaardig. Dat betekent niet dat slavernij soms geen redding kon zijn voor mensen. In India bijvoorbeeld was de armoede vroeger groot. Als je dan niks te eten had en je had een kind dat je als slaaf kon verkopen aan een rijke meneer die hem vervolgens te eten gaf, waardoor hij in leven bleef, wie ben ik dan om te zeggen: Dat hoor je niet te doen.
Dat hindert me aan dit debat. Wij vinden slavernij vreselijk en dat hoort altijd zo geweest te zijn. Iedereen die iets ten voordele van slavernij in het verleden zegt, wordt verketterd.”
Emmer noemt nog een voorbeeld. „In Afrika werd vroeger de slaaf beschermd door zijn meester. Die zorgde ook voor huisvesting en dagelijks eten. Kwam je aan die slaaf, dan kwam die meester verhaal halen. Had hij geen meester, dan kon hij zo van de straat worden geplukt. Dus slavernij had een functie. Daar kun je tegen inbrengen dat er toch politie was. Nou, die was er niet, want er was geen centraal gezag. Als ik dat zeg, krijg ik te horen dat ik een racist ben, want ik denk dat Afrikanen geen vrijheidsdrang hebben. Dan is mijn antwoord: Nee, ik ben geen racist. Het is alleen zo dat Afrikanen in een situatie zonder centraal gezag bescherming willen en geen vrijheid, want vrijheid betekent opgepakt te worden. Dat is geen racisme.
De kern van de zaak is dat naar het verleden gekeken moet worden met de maatstaven van toen en niet met die van nu. Slavernij nu is iets om je voor te schamen, maar naar slavernij in het verleden moet je kijken met de maatstaven van die tijd. Overigens, zonder de maatstaven van vandaag te vergeten.”
Raakt het u als u voor racist wordt uitgemaakt?
Zonder na te denken: „Nee, want het is niet waar, maar het gaat wel ver. Ik moet denken aan een Franse vakgenoot die in een boek de Atlantische slavenhandel vergeleek met de Arabische slavenhandel en de inter-Afrikaanse slavenhandel. Kort daarvoor, we praten over een jaar of tien geleden, was in Frankrijk een wet ingesteld waarin de Atlantische slavenhandel als misdaad tegen de menselijkheid werd omschreven. Mijn vakgenoot werd voor zijn boek aangeklaagd omdat hij door zijn vergelijking het unieke kwaad van de Atlantische slavenhandel zou hebben willen minimaliseren. Ik werd toen zo kwaad. Dat is natuurlijk het einde van de wetenschap als je bestraft wordt voor onderzoek naar gedwongen migratiestromen. Op mijn initiatief hebben deskundigen uit Amerika, onder wie Nobelprijswinnaar Robert Fogel, en ik een verklaring naar het Franse hof gestuurd waarin we stelden dat in de geschiedwetenschap de vergelijking van de verschillende slavenstromen in en uit Afrika volstrekt legitiem is. Daarop is de aanklacht ingetrokken.”
Je vraagt je af of wetenschappelijk onderzoek naar slavernij nog wel kan.
„Jawel, maar je moet erop bedacht zijn dat je kunt worden uitgescholden. Toen dat mij overkwam ben ik naar de Raad voor de Journalistiek gestapt. De uitspraak was, ik gebruik mijn eigen woorden, dat dit niet leuk was, maar dat ik het op de koop toe moest nemen.
Het lijkt erop dat je alleen maar mag zeggen dat de slavenhandel en de slavernij afkeurenswaardig waren. Dat weten we allang.”
In het Rijksmuseum is een tentoonstelling over slavernij te zien. Gaat u die bezoeken?
„Daar twijfel ik nog over. Ik heb al gezien dat er veel kettingen en boeien in voorkomen. Natuurlijk kende slavernij vreselijke aspecten, maar het is ondenkbaar dat het systeem twee of drie eeuwen had kunnen bestaan als je mensen alleen maar vernedert en slaat. Op een plantage was het van beide kanten geven en nemen.”
Zijn daar bewijzen voor?
„Er is een Belg begin negentiende eeuw naar Suriname gegaan en die maakte schetsen van de slavensamenleving. Op een tekening gaat een groep slaven de eetkamer van het directeurshuis binnen en neemt de planter op de schouder. Klopt dat wel?
Het antwoord geeft een Zwitser uit Lausanne van wie een brievenboek is gevonden. Hij kwam op een plantage in Suriname terecht. Op oudejaarsavond nodigde de directeur hem met nog een paar mensen uit de laatste uren van het jaar in het plantershuis door te brengen. Om twaalf uur, werd er op de deur gebonsd. De Zwitser schrok zich wild, aldus de brief aan zijn ouders. Alle slaven kwamen binnen om de directeur en de anderen een gelukkig nieuwjaar te wensen. Ze namen de blanken op de schouders tot de directeur knikte. Daarop renden de slaven naar de schuur en braken een vat rum aan. De volgende veertien dagen werd er op de plantage niets uitgevoerd. Dat zie je op de tekening van die Belg.
Die schets is in het bezit van het Tropenmuseum. Daar spreekt men over een satirische tekening. Opnieuw lijkt het erop dat het uit ideologische opvattingen niet zo kan zijn dat plantage-eigenaren door slaven op de schouders werden gedragen.”