Mosul. Historisch centrum van het nestorianisme. Hoeder van het oude Ninevé. Bakermat van de beschaving. Maar ook: hoofdkwartier van het kalifaat. De roemruchte Iraakse stad krabbelt langzaam weer op na de herovering op Islamitische Staat. De vele christenen van Mosul houden het echter voor gezien.
Een zwaar beschadigde groene koepel. Wanden die ontsierd worden door honderden kogelgaten en ondersteund moeten worden door houten stellages. Dit is de Al-Nuri-moskee van Mosul. Althans, wat ervan over is. De moskee is een van de beroemdste monumenten van de stad aan de Tigris. Al in de 14e eeuw, toen de vermaarde islamitische reiziger Ibn Batutta de stad aandeed, maakte hij vermelding van de markante scheve minaret van het gebedshuis.
Het is ook de plaats waar de terreur van het kalifaat officieel begon, op 4 juli 2014. Bedra Mena Ali herinnert het zich nog goed. Hij heeft een kleine bakkerij, pal tegenover de moskee, en woont al tientallen jaren in dit oude deel van Mosul. Hij was, samen met de imam, zelfs een van de sleuteldragers van het monumentale gebouw. „Om 6 uur ’s morgens kwamen er twee in het zwart geklede mannen in de bakkerij”, vertelt Bedra in zijn winkel. „Ze wilden de moskee in. Ik begreep wel dat ik dat beter niet kon weigeren. Ik pakte de sleutel en deed de deuren voor hen open.”
De rest van de dag hield Bedra nauwlettend in de gaten wat er gebeurde. „Een paar uur later, ongeveer om 10 uur, kwamen er zo’n veertig nieuwe mannen bij. En nog weer later, rond 11.45 uur, kwam er een massa van wel 300 mannen. Allemaal zwarte kleren, allemaal baarden. Het waren geen mensen uit de wijk, voor zover ik dat kon zien. Toen ze allemaal aanwezig waren, maakten ze in het midden ruimte voor een auto die tot vlak voor de moskee reed. Daarin zat Abu Bakr al-Baghdadi.”
Die man was op dat moment pas een paar dagen bekend bij het grote publiek. Vijf dagen eerder, op 29 juni 2014, was bekend geworden dat hij de leider was van een groep die zich vanaf nu met de naam Islamitische Staat zou tooien. Sindsdien had Abu Bakr zich nog nooit in de openbaarheid vertoond. Maar dat zou nu veranderen.
Bedra, in zijn bakkerij, had nog steeds geen idee wat er te gebeuren stond. „Ik had het gevoel dat ze de minaret van de moskee zouden opblazen. Misschien voldeed die niet aan de richtlijnen van IS, dat weet je nooit. Ze hebben het graf van de profeet Jona hier in Mosul immers ook opgeblazen.”
Wat de bedoeling was, zou snel duidelijk worden. „Om 11.50 uur klonk de oproep tot het gebed. Daarna nam Abu Bakr het woord. Ik zat boven in mijn huis en door de luidsprekers kon ik alles duidelijk verstaan. Zijn toespraak ging erover dat we nooit vrede zouden kennen, nooit rust als we niet zouden vechten op het pad van Allah.”
Moordpartijen
De precieze impact van de preek was nog niet direct duidelijk voor Bedra. Maar wat op dat moment, op deze plek in Mosul gebeurde, golfde over de wereld. Abu Bakr al-Baghadi, een Iraakse jihadist, had zojuist het kalifaat uitgeroepen, met zichzelf als kalief. Na eeuwen was het roemruchte Arabische kalifaat weer hersteld – althans, in de ogen van de jihadisten. Maar het zou een zwarter, dystopischer kalifaat worden dan de wereld ooit had gezien. Een kalifaat dat zijn voeding kreeg uit moordpartijen en terreur.
In de straten van Mosul bleek dat al snel. De nieuwe machthebbers waren streng en pasten alle komma’s en punten van de uitgebreide islamitische wetgeving nauwgezet toe – al dan niet met hun eigen interpretatie erbij. Wie niet op tijd zijn winkel sloot voor de vijf dagelijkse gebeden, kon worden afgeranseld. „Ik vergat ooit mijn rolluik te sluiten voor een van de gebeden”, herinnert Bedra zich. „De Hisba, de religieuze politie van IS, kreeg mijn kinderen te pakken. Ze kregen 21 stokslagen.”
En dat was nog niets vergeleken met wat zou volgen. Publieke arrestaties, amputaties, onthoofdingen: IS ging in Mosul rond als een briesende leeuw.
Bedra is niet de enige die het schrikbewind van IS nooit meer van zijn netvlies krijgt. Twee oudere mannen zitten te roken tussen de vervallen huizen die de ruïnes van de Al-Nuri-moskee omgeven. „Vóór IS hadden we hier ook al problemen”, zegt de meest spraakzame van hen, gezeten op een gammele keukenstoel. „Maar onder IS hadden we helemaal geen rechten meer.” En er iets van zeggen, dat liet je wel uit je hoofd. De man gebaart veelzeggend naar de moskee op een steenworp afstand. „Daar werden de hoofden afgehakt.”
Sjiitische milities
Nu, vier jaar nadat IS is verdreven uit Mosul, ligt de moskee nog altijd in puin, ondanks een omvangrijk restauratieproject dat Unesco is begonnen. De scheve minaret waar Ibn Battuta ooit over schreef, is geschiedenis. Hetzelfde geldt voor het grootste gedeelte van West-Mosul.
Door de straten patrouilleren weliswaar niet langer de zwartgeklede terroristen van IS, met hun beruchte zegelvlag. Maar hun plaats is ingenomen door sjiitische milities die vanuit Iran worden gesteund. Al-Hashd al-Shabi, is de verzamelnaam van die milities. Het Volksmobilisatieleger.
In het oude centrum, niet ver van de Al-Nuri-moskee, komen regelmatig Toyota’s voorbij met zware mitrailleurs in de laadbak. Aan het dak wappert een vlag van een sjiitische militie. De invloed van Iran is in de haarvaten van deze soennitische stad gaan zitten.
Of het leven voor de gewone inwoners van Mosul daarmee nu zo veel beter is geworden? De man op zijn stoeltje voor de Al-Nuri-moskee betwijfelt het. Hij steekt rustig een peuk op. Het is waar, zegt hij na een flinke haal aan zijn sigaret. Hij kan nu op straat zitten om te roken. Dat moest je onder de bezetting van IS niet proberen. „Maar is dat nu het belangrijkste verschil? Is dat nu het leven? Roken of niet? En trouwens, toen rookte ik ook. Alleen zagen ze dat niet.”
Een groter verschil voor de gewone Mosuli zijn de regels rond mobiele telefoons. „Werd je onder IS betrapt met een werkende simkaart, dan kon je kop daarvoor rollen.” Na de oorlog kwamen steeds meer verhalen naar boven hoe Mosuli’s soms simkaartjes verstopten in waterfilters of op andere plaatsen waar ze haast niet ontdekt konden worden. „Al die regels, wat wel en niet mocht, maakten dat we ons gevangenen voelden in onze eigen stad.”
Maar opnieuw: is het leven nu zo veel beter? De twee mannen bij de Al-Nuri-moskee schudden hun hoofd. Ze verwoorden daarmee een standpunt dat vaker valt te horen in en rond Mosul: er heerst grote onvrede over hoe de stad nu wordt bestuurd. Vooral onder soennieten, die vanouds de meerderheid van Mosul vormen, is dit een veelgehoorde klacht.
„Als je IS en Al-Hashd al-Shabi op een weegschaal legt, zijn ze ongeveer even zwaar”, is de conclusie van de oude Mosuli. „Ten tijde van IS hadden we te maken met slachtpartijen. Maar na IS kregen we te maken met de twijfel. Nu zeggen de nieuwe milities dat we bij IS hoorden. Dan komen ze naar ons toe: „Jij hoort er ook bij!” Wij ontkennen dat natuurlijk, maar dat heeft geen zin.” De man heft zijn handen op en herhaalt: „Dat heeft geen enkele zin.”
Mosul leeft voorzichtig weer op, durft weer te ademen. Maar een vrije stad? Dat is het nog steeds niet. Niet zolang er naast de Iraakse vlag bij controleposten sjiitische vaandels wapperen, als stil toonbeeld van hoe de sektarische verdeeldheid in Irak heeft toegeslagen.
Om dat verhaal goed te begrijpen, is een stukje geschiedenis nodig. Deze stad, gebouwd naast de ruïnes van het oude Ninevé, was ooit een bolwerk van diversiteit. Sinds het begin van de jaartelling leefde er in Mosul vrijwel onafgebroken een grote christelijke minderheid. Ooit noemden niet minder dan 70.000 Iraakse christenen de stad aan de Tigris hun thuis. De meesten van hen hoorden bij de Kerk van het Oosten, ofwel de Nestoriaanse Kerk. Wie nestorianisme zei, zei Mosul.
Maar tegen het eind van de 20e eeuw werd Mosul door allerlei demografische, politieke en godsdienstige oorzaken meer en meer een centrum van soennitisch radicalisme. Toen al zagen minderheden zoals christenen geen toekomst meer in de stad. Ze vertrokken, met duizenden tegelijk.
Relatief veilig
In 2014, toen Islamitische Staat in ditzelfde Mosul werd uitgeroepen, werd de exodus nagenoeg voltooid. In dat jaar vielen grote delen van Irak en Syrië razendsnel in handen van IS. In Mosul wachtte vrijwel geen enkele christen nog af wat er van zou komen. Voor zover bekend hebben maar een paar christelijke gezinnen de bezetting door IS in de stad meegemaakt. De anderen? Ze vluchtten massaal naar het Koerdische noorden, waar ze relatief veilig waren in steden als Erbil en Dohuk. Of ze vluchtten nog verder, naar het buitenland.
De bezetting zou niet oneindig duren. In 2016 werd de bevrijdingsoorlog gestart, die tot juli 2017 zou lopen. Een onwaarschijnlijke coalitie van Koerden, Iraakse soldaten, Iraniërs en een hele rits aan westerse landen vocht hard om de historische stad van de zwarte zegelvlag te ontdoen. Uiteindelijk zouden het vooral de Iraakse militairen worden die, met steun van Iran, de macht in de stad overnamen.
In principe zijn de nieuwe machthebbers, overwegend sjiitische partijen dus, geen vijanden van de christenen van Irak. Maar ze hebben evenmin voor duurzame vrede kunnen zorgen. Sterker nog, al sinds de Amerikaanse inval in Irak in 2003 hebben de sjiitische heersers die Saddam Hussein opvolgden vooral laten zien dat ze in de eerste plaats aan hun eigen belangen denken. Op de bodem van wijdverspreide onvrede die zo ontstond, bleek IS makkelijk te kunnen groeien.
Geconfisqueerd
De christenen van Mosul hebben geen trek in een herhaling van die geschiedenis. Zelfs nu, enkele jaren na de herovering van Mosul op Islamitische Staat, is het haast onmogelijk om christenen te vinden in de stad die sinds het begin van de jaartelling vrijwel onafgebroken een grote christelijke minderheid kende.
Het Iraaks-christelijke oud-parlementslid Joseph Slewah schat dat hooguit 2 procent van de christelijke bevolking van Mosul is teruggekeerd naar de stad. De rest komt waarschijnlijk nooit meer terug. „Mosul is een onveilige omgeving voor christenen sinds hun eigendommen zijn geconfisqueerd en hun huizen zijn verwoest”, zei Slewah in februari.
Het historische bezoek van de paus aan Mosul, in maart, betekende wat dat betreft een enorme opsteker. Maar het is nog onduidelijk of hij grote groepen christenen over de streep weet te halen om terug te keren naar hun stad. Vooralsnog blijkt dat niet.
De christelijke sporen van deze stad zijn er intussen nog volop. In het centrum van het oude Mosul staat de zogenoemde Latijnse kerk, officieel de Vrouwe van het Uur-kerk. Dat uur verwijst mede naar de beroemde klok van de kerk, die in de 19e eeuw werd geschonken door de vrouw van keizer Napoleon. De toren is nog altijd een opvallend herkenningspunt in de skyline van de eeuwenoude stad.
IS heeft de toren ongemoeid gelaten, waarschijnlijk omdat de kerk werd gebruikt als basis voor hun Hisba – de zedenpolitie. Hoe de kerk er vanbinnen bij ligt, is niet te controleren. Het gebouw zit stevig op slot en wordt bewaakt door een paar paramilitairen die niemand binnen mogen laten. Door de kogelgaten in de toegangspoort is echter te zien hoe de binnenplaats erbij ligt. En dat is niet best. Een uitgebrand busje, met kogelinslagen in de deuren, domineert het beeld. Verder is er puin te zien, en onkruid dat vrij spel heeft op het plein van het verlaten godshuis.
Tegenover de kerk liggen een paar bijgebouwen, waaronder de bibliotheek. Op de muur van het gebouw is een groot kruis gekalkt, met de woorden ”verboden toegang”. In theorie is het niet moeilijk om daar binnen te lopen, want deuren en ramen heeft het gebouw niet meer. Maar het is niet duidelijk of hier nog explosieven aanwezig zijn. IS had er een handje van om overal explosieven achter te laten – tot vandaag de dag worden ze gevonden.
Niet voor niets hangen overal in het oude Mosul plakkaten op de muren die kinderen waarschuwen om niet in beschadigde gebouwen te spelen, en om geen onbekende voorwerpen aan te raken. Geen granaten, maar ook geen speelgoed en zelfs geen onbekende teddybeer. In zijn binnenste kan de dood loeren in de vorm van een explosief dat pas ontploft zodra het wordt verplaatst.
Littekens
Dit is Mosul vandaag de dag: een stad zonder christenen en een stad die, vier jaar na de verovering op IS, nog steeds in puin ligt. Dat geldt vooral voor het oude deel van de stad, West-Mosul, aan de overkant van de Tigris. Iedere straat, vrijwel ieder huis draagt de littekens. Hier is gevochten op leven en dood, totdat alle kleur uit de stad verdwenen was en grijs en grauw puin restte.
Maar toch. Verdwenen is de eenheidsworst die IS voorschreef. Op straat lopen weer mensen die onbekommerd roken, bellen en moderne kleren dragen. Hier en daar worden zelfs voorzichtig weer kunstprojecten opgezet.
Op de begane grond van een verwoest gebouw is een kleine supermarkt gevestigd. De omgeving mag dan troosteloos zijn; de felgekleurde artikelen stralen als het ware moed en veerkracht uit. Hier gaat het leven door.
Even verderop prijzen straatverkopers hun groente en fruit aan. Ook hun koopwaar staat in schril contrast met het kapotgeschoten beton achter hun rug. Ondanks de verwoesting is zelfs in West-Mosul de kleur voorzichtig weer teruggekomen, als bloemen die na een lange winter aarzelend hun knoppen openen.
Maar het echte Mosul van vroeger? Het Mosul met zijn diverse bevolking? Dat komt misschien wel nooit meer terug.