Hunkeren naar rust is zo oud als gevallen mensheid
Geen enkele tijd kan het menselijke verlangen naar God in de ban doen. Dit verlangen doodzwijgen is niet eerlijk, reageert ds. H. Brons.
Een leven zonder God is niet op voorhand leeg, zo begrijp ik van Franca Treur (RD 18-12). Wie dat wel vindt en uitspreekt, beledigt daarmee mensen die kiezen voor een leven zonder God, zo geeft ze aan. Daarmee beantwoordt ze sommige recensies op haar werk.
Dat is haar goed recht. Het gaat me hier niet om een discussie daarover. Wel wil ik ingaan op het als beledigend ervaren van het constateren van leegheid. Daarmee impliceert ze dat iedereen op zijn of haar eigen wijze invulling en zinvolheid kan vinden.
Ik heb grote moeite met de stelligheid van het morele relativisme die daaruit spreekt. In feite roept Franca Treur daarmee op om te zwijgen over een diepgewortelde menselijke ervaring. Dat is een brug te ver.
Augustinus
Onlangs sprak ik iemand die niet zo lang geleden lid was geworden van een kerkelijke gemeente. „Het leven is voor mij nu heel anders”, zei ze. Dat zit niet alleen in de regelmaat van de zondag als rustpunt in de week. Het gaat vooral om het levensbesef dat God altijd bij je is en dat je in alles bij Hem terechtkunt.
Iemand die met de kerk had gebroken en weer terugkwam, zei het anders. „Ik had wel plezier in de tijd dat ik buiten de kerk leefde. Maar ik was steeds weer op zoek. Want ik wilde de leegte in mijn hart vullen. Totdat God mij vond. Toen vond ik pas echt rust.”
De ontdekking van deze twee mensen die de kerkelijke gemeente binnentraden, is niet nieuw. Die is door de eeuwen heen gedaan. De herintreder Augustinus blikt in zijn ”Belijdenissen” terug op zijn zoektocht. Hij verwoordt het dan zo: „Ons hart is onrustig in ons, totdat het rust vindt in God.” Hij verwoordt daarmee een verlangen dat zo oud is als de gevallen mensheid.
Augustinus wil niet zeggen dat dat verlangen door iedereen ervaren wordt en altijd hetzelfde is. En natuurlijk heeft hij oog voor zingevende ervaringen in vriendschappen of familieverband. Dat neemt niet weg dat hij het als het wonder van Gods liefde heeft gezien dat zijn hart ontvlamde voor God. Juist dat wonder laat hij staan. Tegelijk geeft hij met zijn ervaringswijsheid woorden aan zijn overgave aan God. Tegenover de rust die hij toen ontving, staat de tot dan aanhoudende onrust of ervaren leegte van zijn bestaan.
Kerst
Franca Treur neemt afstand van algemene uitspraken over de leegte van een leven buiten God. Dat is meer dan jammer. Want niet alleen beperkt ze daarmee de uitspraak van Augustinus tot de beleving van de enkeling, ook sterft zo de hoop die spreekt uit het lied van Franz Gruber over de stille, heilige nacht. Daarin breekt de hemel open boven een wereld verloren in schuld. Franca Treur laat nu een gure wind van secularisatie blazen over het kaarsvlammetje van het menselijke verlangen naar God. Dan dreigt van onze kant het licht te doven.
Toch hebben mensen hierin niet het laatste woord. Juist Kerst spreekt van een Goddelijke boodschap voor de hele wereld. Hoewel niet iedereen voor die boodschap openstaat, was dat ook toen geen reden om hun die te onthouden.
Geen enkele tijd kan het menselijke verlangen naar God in de ban doen. Dit verlangen dood te zwijgen is niet eerlijk. Gelukkig mochten we kerstfeest vieren. Daarom is er hoop, ook voor een zoekend hart.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Vlaardingen.