Reformatorisch onderwijs moet richting kiezen
Het is een kwestie van tijd tot Den Haag artikel 23 zo uitlegt dat het leidt tot een acceptatieplicht. Volgens prof. dr. A. Huijgen vormt dit geen aanleiding tot klagen over de bedreigde grondslag, maar tot het scherpstellen van de roeping van het reformatorisch onderwijs.
Stel u voor dat een seculiere, mondige leerling is toegelaten tot een reformatorische middelbare school en deel uit gaat maken van een klas met verder allemaal leerlingen met een reformatorische achtergrond. Wie zou er wie het meeste beïnvloeden? Ik denk dat de kans groot is dat de seculiere leerling de anderen zal beïnvloeden. Nog afgezien van een ‘acceptatieplicht’ –de plicht om iedere leerling die zich bij de poort meldt, toe te laten– hebben reformatorische scholen dus al een probleem. Een probleem dat alleen maar meer zichtbaar en voelbaar zal worden als zo’n verplichting er zou komen: kennelijk is de identiteit zwak.
Natuurlijk kun je tegenwerpen dat dit ermee te maken heeft dat die leerlingen van nature tot het kwade geneigd zijn. Maar dan nog: in de Vroege Kerk verspreidde het christelijk geloof zich als een olievlek: de ene christelijke leerling werkte aanstekelijk voor niet-christenen. Dat is kennelijk niet meer zo; het is eerder andersom. De christelijke of reformatorische identiteit moet beschermd worden tegen invloeden van buitenaf, anders blijft er niet veel van over.
Het lijkt erop dat de identiteit zwak is. Mogelijk is die van binnenuit uitgehold omdat de identiteit vooral door subculturele kenmerken van de ouders wordt gedragen. Dit houdt stand zolang de buitenwacht op afstand gehouden kan worden. Maar wat nu als die niet buiten blijft, maar binnenkomt?
Wie weet is de dreigende acceptatieplicht wel een vermomde zegen, die ons bij het werkelijke perspectief van het christelijk geloof terugbrengt en blootlegt wat de grootste uitdaging voor reformatorisch onderwijs is!
Hellend vlak
Laten we hopen dat het zover niet komt, maar ondertussen toch vooruit denken: hoe kan een school vasthouden aan een eigen visie wanneer tegelijkertijd leerlingen moeten worden toegelaten waarvan de ouders die visie niet delen? Dat stelt ons voor een nieuwe uitdaging. Ouders en scholen vragen zich af welk effect de acceptatieplicht zal hebben op de grondslag van de school. Nu veronderstelt het spreken over ‘grondslag’ het beeld van een gebouw, dat uiteraard een goed fundament nodig heeft. Zonder deugdelijk fundament geen reformatorische school.
Het denken in termen van een gebouw, hoe nuttig ook, heeft echter ook nadelen. Het is een statisch beeld en denken in funderingen waarvan alles afhangt, leidt snel tot angst. Elke waarheid die is afgeleid van het fundament wordt dan ongeveer even belangrijk, want als die waarheid vervalt, wat valt er dan nog meer? Het veelvuldig gebruik van het hellendvlakargument past hierbij. Waar blijven we als we mensen binnenkrijgen die niet op hetzelfde fundament staan?
Ik stel een alternatief voor: dat we het reformatorisch onderwijs meer benaderen vanuit identiteit als richting. Een richting heeft te maken met een koers die je kiest, een weg die je gaat. Zo betekent ‘identiteit’ plots wat anders: de identiteit ligt niet allereerst in een set waarheden die je zo goed mogelijk moet beheren. Het belangrijkste is een gedeeld doel: dáár moet het naar toe! En ga je mee, dan hoor je erbij, ga je niet mee, dan hoor je er niet bij. Hier is de identiteit dus vooral een einddoel waar je naar toegetrokken wordt, omdat deze identiteit zo aantrekkelijk is.
De energie gaat in dit alternatief in andere dingen zitten. Niet zozeer in het stutten van het gebouw, het versterken van het identiteitsfundament of het afgrenzen tegen gevaren, maar in het positief motiveren van elkaar, het blijven wijzen in de richting van de identiteit waar het om gaat. De drijvende kracht is niet angst, maar verlangen.
Leraar
Natuurlijk komt het er dan wel op aan dat je als collega’s gezamenlijk de goede richting bepaalt. Want het is de leraar die de identiteit van de christelijke school draagt. Ook nu al trouwens, wat er ook in de grondslag staat.
Hoe ziet de nieuwe reformatorische leraar er dan uit, de leraar die voor een klas staat waarin een minderheid (want dat zal het waarschijnlijk wel zijn) van seculiere leerlingen een plek heeft?
Die leraar is alle vanzelfsprekendheid voorbij. Je kunt niet meer een soort ‘wij’ veronderstellen tegenover de al dan niet boze buitenwereld. Je kunt niet meer van alles beweren over de seculiere buitenwereld, want die seculiere leerling praat gewoon terug.
Dat biedt dus een geweldige kans om ter plekke de kracht van het christelijk geloof te laten zien. Want die seculiere gedachten leven, ook nu al, breed in de hoofden van onze leerlingen. Maar geloven we zelf nog wel in de kracht van het christelijk geloof? Dat zal dan zichtbaar worden.
Verbond en schepping
De leraar zal ook moeten weten waarin de seculiere leerling verschilt van de reformatorische leerling. Want ja, het zijn toch allebei zondaren en allebei hebben ze genade en bekering nodig?
Dat verschil kun je alleen zien als je nadenkt over de betekenis van verbond en doop. God is met deze leerling een verbinding aangegaan – want ‘verbond’ heeft met ‘verbinding’ te maken. En die verbinding staat in het teken van Gods belofte. Vandaar dat we het ook van de levende God mogen verwachten.
In de open confrontatie met het seculiere denken die de leraar zal aangaan, komt het erop aan te geloven in de Schepper. Daarmee bedoel ik niet de discussie over schepping en evolutie. In de Bijbel gaat schepping allereerst over het heden: dit is Gods wereld waarin God al structuren heeft aangebracht, waarin ik mag leven in een weg die de levende God voor mij uitstippelt. De wereld is dus niet, zoals in het seculiere denken, leeg en open voor mijn vormgeving ervan. Juist in een goede visie op de schepping ligt volgens mij het antwoord op het seculiere denken.
Ironie
De leraar moet opnieuw nadenken over wat er reformatorisch is aan zijn onderwijs. Als het verschil tussen openbare en reformatorische scholen niet meer zo sterk in het toelatingsbeleid zit, waar zit het dan nog wel in?
Speerpunten bij het opnieuw doordenken van reformatorisch onderwijs lijken mij de verhouding tot het liberale wereldbeeld, tot de neoliberale focus op alles wat je kunt meten (met name geld) en tot de ontlezing die onze cultuur bedreigt.
Concreet betekent dit dat volgens mij vooral vakken de aandacht moeten krijgen die minder nuttig worden gevonden in de huidige samenleving, zoals geschiedenis, kunstzinnige vorming, literatuur, muziek, filosofie en wie weet: theologie. Datgene dus wat de mens vormt, maar wat niet direct geld oplevert of anderszins meetbaar is. Juist die dingen worden namelijk ingezet in de dienst aan God. Zie de uitgebreide aandacht voor architectuur, zangers en muziek in het Oude Testament, dat zelf een diepgaand literair werk is. Zo kiest reformatorisch onderwijs een echt inhoudelijke richting die getuigt van visie.
Als ik de punten op een rij zet die volgens mij de reformatorische leraar 2.0 vormen, dan zie ik aandachtspunten die niet pas actueel worden als er een acceptatieplicht wordt ingevoerd, maar die ook nu van cruciaal belang zijn voor reformatorisch onderwijs. Dat een mogelijke acceptatieplicht ons met de neus op die feiten drukt, is wat mij betreft een heerlijke vorm van ironie.
De auteur is hoogleraar systematische theologie aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij afgelopen week hield ter gelegenheid van het afscheid van dr. Richard Toes als directeur van de Guido de Brès in Rotterdam.