Darmbeestjes met invloed op het menselijke brein
Wat is de overeenkomst tussen autisme, chronische vermoeidheid, Parkinson, astma en depressie? Dit: een verstoorde balans van de darmbacteriën. Patiënten kunnen dan ook baat hebben bij het herstellen van een gezonde darmflora, stelt prof. Aletta Kraneveld.
Het zwaar autistische zoontje van de Amerikaan John Rodakis veranderde na een antibioticabehandeling voor een keelontsteking van een „lethargische kleuter in een energiek kereltje dat opeens oogcontact zocht en een gelukkige indruk maakte”, schreef de Volkskrant in 2015. De verbetering hield in afgezwakte vorm lang stand. Toch raadde Rodakis niet aan om autisme te behandelen met antibiotica. „Antibiotica toedienen is als met een kernraket schieten op een mug. Het maakt zoveel kapot in de darmflora.”
Dat darmbacteriën invloed hebben op iemands psyche ontdekte Kraneveld, hoogleraar farmacologie aan de universiteit van Utrecht, naderhand in haar onderzoek. „Ik wilde gewoon iets doen aan darmproblemen die ik zag bij kinderen. Ik had niet de pretentie dat darmen een effect konden hebben op het brein; daar kwam ik later pas achter.”
Het immuunsysteem en het zenuwstelsel vormen de verbindende schakels tussen darmbacteriën en de hersenen. Ze detecteren als een raketschild schadelijke bacteriën en virussen en seinen de boodschap door aan het hoofdkwartier in het brein.
Problemen ontstaan als de darmflora niet meer in orde is. „Door een verstoorde samenstelling van de darmbacteriën raakt het immuunsysteem uit balans”, legt de hoogleraar uit in haar werkkamer in het David de Wiedgebouw in Utrecht. „Dat heeft weer invloed op het brein. Hoe precies, weten we niet.”
Wat als een paal boven water staat, is dat de bacteriecultuur bij mensen met bijvoorbeeld autisme verschilt van die bij gezonde mensen. De vraag blijft wat kip of ei is. Uit muizenstudies blijkt althans dat autistisch gedrag het gevolg is van een ongezonde darmflora. In een onderzoek uitgevoerd door de Ierse neurowetenschapper John Cryan kregen muizen ontlasting van een autistisch persoon. Het gevolg was dat de dieren autistisch gedrag gingen vertonen.
Poeptransplantaties
Bij mensen is zo’n oorzakelijk verband tussen darmbacteriën en autisme nog niet aangetoond. Wel zijn er aanwijzingen voor, en niet alleen het zoontje van Rodakis is daar een voorbeeld van. Een kleine studie liet in 2017 een verbetering zien in het gedrag van autistische kinderen die een antibioticumkuur en een poeptransplantatie ondergingen, waarbij de onderzoekers ontlasting van gezonde mensen ‘transplanteerden’ naar de darmen van de autistische kinderen. Dat ging samen met verminderde darmproblemen. Kraneveld is echter wel kritisch over deze studie: het aantal proefpersonen was aan de lage kant. Bovendien was de controlegroep niet goed samengesteld, waardoor het niet duidelijk was of het waargenomen effect bij de testgroep het gevolg was van de antibiotica of van de poeptransplantatie.
De laatste jaren duiken poeptransplantaties steeds vaker op in wetenschappelijke publicaties als de ultieme oplossing voor een scala aan gezondheidsproblemen. Deze trend gaat hand in hand met de toenemende interesse in de wetenschap voor de rol van darmbacteriën. Toch is de werking van deze methode volgens Kraneveld nog maar voor één kwaal solide wetenschappelijk onderbouwd, namelijk voor een infectie met de clostridiumbacterie, bij mensen die geen baat hebben bij antibiotica.
Snelle maatschappij
Kraneveld streeft ernaar hard bewijs te leveren voor een oorzakelijk verband tussen darmbacteriën en autisme. Hiervoor gaat ze de darmflora van 600 baby’s onderzoeken. De baby’s komen uit gezinnen waarvan ten minste een van de ouders autisme heeft. In de eerste drie levensjaren van de kinderen wil de wetenschapper kijken hoe de darmflora zich ontwikkelt bij kinderen die autistisch gedrag gaan ontwikkelen, vergeleken bij kinderen die normaal gedrag vertonen. Op die manier hoopt ze een oorzakelijk verband te kunnen vinden tussen de ontwikkeling van de darmbacteriesamenstelling en autistisch gedrag.
De laatste decennia lijkt autisme vaker dan vroeger voor te komen. „Maar dat is moeilijk exact te duiden. We leven in een snelle maatschappij. Als een kind niet mee kan komen en uit de bocht vliegt, krijgt het al gauw het stickertje autismespectrumstoornis opgeplakt. Veel ouders willen dat ook. Hierdoor wordt de diagnose voor autisme veel vaker gesteld.”
Stel dat er wel degelijk sprake is van een toenemend voorkomen van autisme, zou dat te maken kunnen hebben met een ongezonde leefstijl? Kraneveld denkt van wel. „Met onze westerse leefstijl en voeding zorgen we slecht voor onze darmen, met name in het vroege leven. De eerste duizend dagen van een embryo tot baby zijn bepalend voor de darmflora, het immuunsysteem en de aanleg van het brein. Leef je dan als moeder ongezond en wordt je blootgesteld aan veel stress, dan heeft dat zijn weerslag op het kleintje. Ook is borstvoeding heel belangrijk voor de ontwikkeling van het brein van het kind.”
Volgens Kraneveld bepaalt een combinatie van aanleg en milieu of iemand autisme ontwikkelt. „Heeft een jong kind een genetische aanleg voor autisme, dan kunnen prikkels uit de omgeving die net over het randje duwen.” Volgens haar wordt er momenteel „ongelooflijk veel” onderzoek gedaan naar welke omgevingsprikkels allemaal het risico op autisme kunnen vergroten. Een studie die Kraneveld begin dit jaar publiceerde in het Journal of Clinical Medicine, noemt onder meer de volgende risicofactoren: een keizersnee, blootstelling aan fijnstof en pesticiden, prenatale infecties, het gebruik van antidepressiva en een laag geboortegewicht. Het risico op autisme bij het kind kun je daarentegen verlagen door als moeder vitamine D, foliumzuur en onverzadigde vetzuren te slikken en borstvoeding te geven.
Chronische vermoeidheid
De hoogleraar doet daarnaast onderzoek naar de rol van darmbacteriën bij chronische vermoeidheid en bij Parkinson. Vaak ontstaat vermoeidheid bij mensen na een kankerbehandeling, of bij mensen die lijden aan een chronische aandoening van het immuunsysteem. „Bijna bij alle chronische ontstekingsziektes, waaronder de ziekte van Crohn en de huidaandoening psoriasis, zien we een verstoring van de darmgezondheid en van de bacteriecultuur in de darmen.”
Bij deze patiënten gaan uiteenlopende gezondheidsproblemen vaak samen. Mensen met astma zijn vaak ook allergisch voor bepaalde voedingsmiddelen. Bij iemand met darmklachten werd de diagnose ziekte van Crohn gesteld, maar de oorzaak bleek reumatoïde artritis te zijn. „Je immuunsysteem zit overal. Een chronische immuunaandoening is daarom een probleem van het hele lichaam. Kijk je op die manier naar zo’n ziekte, dan besef je dat voeding daar ook een grote rol bij kan spelen.”
Hypothese van Braak
Bij de ziekte van Parkinson, een hersenaandoening met bewegingsstoornissen, is er eveneens sprake van een verstoorde darmflora. De zogeheten hypothese van Braak biedt een mogelijk verklaring voor het verband tussen bacteriën en de ziekte. Komen afweercellen in het slijmvlies van de neus of de darmen in aanraking met een schadelijke bacterie of virus, dan ontstaat er een ontstekingsreactie. Hierbij stapelt een eiwit genaamd alfa-synucleïne zich op in de zenuwcellen of immuuncellen van de darmen. Vervolgens verplaatst dit eiwit zich via de nervus vagus, de telefoonkabel tussen darm en brein, naar de hersenstam. Eenmaal aangekomen bij het meest kwetsbare deel van de hersenen, zou het stofje schade aanrichten aan de lokale zenuwcellen.
Of de hypothese van Braak recht doet aan de werkelijkheid is nog onduidelijk. Wel blijkt volgens Kraneveld uit celkweekonderzoek dat zenuwcellen in staat zijn om bepaalde eiwitten te verplaatsen van de ene cel naar de andere. Bovendien is bekend dat stapeling van het eiwit kan leiden tot de ziekte van Parkinson. Daarnaast blijken speciaal gefokte muizen die veel van dit eiwit produceren maar bacterievrij zijn, geen Parkinson te ontwikkelen. Dit suggereert dat de ziekte van Parkinson het gevolg is van twee factoren: stapeling van het eiwit en een infectie. Interessant is een proef waarbij onderzoekers ontlasting van Parkinsonpatiënten naar de darmen van muizen overbrachten, waarna de muizen veel zieker werden.
Mogelijk hebben Parkinsonpatiënten baat bij het verbeteren van de darmbacteriesamenstelling met probiotica, gezonde bacteriestammen in bijvoorbeeld zuiveldrankjes. Maar patiënten die levodopa gebruiken, een geneesmiddel bij Parkinson, moeten volgens Kraneveld oppassen. Sommige probiotica kunnen levodopa namelijk afbreken, waardoor het brein het niet meer kan omzetten in de signaalstof dopamine.
Darmbacteriën lijken dus een rol te spelen bij Parkinson, chronische vermoeidheid, autisme en een heel scala aan chronische immuunaandoeningen. Er lijkt zelfs een verband te zijn met het ontwikkelen van angst, depressie en schizofrenie. „Kijk op internet en je zult zien dat bij bijna alle ziektes is gekeken naar de rol van de darmflora. Darmbacteriën zijn hot en happening.”
Maar: „We moeten niet pretenderen dat we al deze ziektes kunnen oplossen met de darmen.” Wel adviseert Kraneveld dat mensen zelf experimenteren met hun voeding, om zo de gezondheid van je darmen te verbeteren. „Probeer eens gluten te vermijden, of koffie voortaan te laten staan. En kijk na enkele weken hoe je je voelt.” Ook raadt ze aan de Schijf van Vijf te volgen, en verse producten te eten. „Dat lijkt laaghangend fruit, maar je eetpatroon veranderen is ongelooflijk lastig.” Ze hekelt de haast en het individualisme in onze samenleving. „Het gezamenlijke eten in een sociale setting is verdwenen uit onze maatschappij. Al te makkelijk eten we een broodje in de trein. Maar neem de tijd voor je eten en geniet van de gezelligheid en van wat je proeft. Wie weet wat dat doet met je gezondheid.”