Betoverende rotsformaties in Saksisch Zwitserland
„Indrukwekkend, fascinerend, romantisch, schilderachtig.” Het is het eerste wat toeristen uitroepen als ze de top van de Bastei na een stevige wandeling hebben bereikt. Ze zijn diep onder de indruk van het landschap om hen heen: de Sächsische Schweiz. Eén heeft er maar één woord voor over: „Wow.”
In het Parkhotel in Bad Schandau ligt op de ontbijttafel als wandeltip voor de dag de ruim 400 meter hoge Tafelberg Lilienstein. „Absoluut de moeite waard”, zegt een bediende, als hij ziet dat ik de tip bekijk. Reinhardt, zoals zijn naamkaartje meldt, voegt er direct aan toe dat „het uitzicht vanaf de Tafelberg geweldig is. De wandeling is net zo goed mooi. Persoonlijk vind ik de Prebischtor indrukwekkender. Dat poortgewelf in de bergen is fenomenaal.” En dan nadenkend: „Toch zou ik gaan voor de Bastei. Als je hier bent, moet je de Bastei hebben gezien.”
Nationaal park
”Hier”, is de Sächsische Schweiz, in het Nederlands Saksisch Zwitserland, een natuurgebied in het zuidoosten van Duitsland. Het biedt majestueuze tafelbergen, steile rotspartijen, diepe ravijnen en karakteristieke dorpen en stadjes. Daar tussendoor kronkelt de Elbe, als een blauw lint.
Het gebied is in 1990 verheven tot nationaal park. „Dat was de voorlaatste beslissing van de DDR”, vertelt Stefanie Engelbrecht, medewerkster van het nationaal park dat in Bad Schandau een groot bezoekerscentrum heeft ingericht. „Met de laatste beslissing hief de Oost-Duitse regering de DDR op.”
Na de toekenning van het predicaat nationaal park liep het aantal bezoekers snel op. Engelbrecht: „We krijgen veel dagjesmensen uit Dresden. Verder komen hier in het voor- en najaar natuurliefhebbers voor een midweek of een weekend. Het park is slechts 93 vierkante kilometer groot, toch hebben we naar verhouding de meeste toeristen van alle nationale parken in Duitsland.”
De wandelpaden langs de grille rotsformaties, door de diepe kloofdalen en met de prachtige vergezichten, trekken mensen uit binnen- en buitenland als een magneet. „Dat begon al een paar eeuwen geleden, toen kunstschilders uit de romantiek zoals Caspar David Friedrich het gebied bezochten en de rotspartijen op het doek vastlegden”, zegt Engelbrecht.
In 2006 opende het toeristenbureau de ruim 100 kilometer lange Malerweg, het kunstschilderspad. Het Duitse Wandelmagazine riep het jaar daarop de wandelroute uit tot de mooiste van Duitsland. „De Malerweg voert langs plekken die Friedrich en vakgenoten hebben geschilderd, al moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat de meeste schilders de werkelijkheid soms geweld aan deden door er bijvoorbeeld een rotspartij bij te schilderen”, weet Engelbrecht.
Kunstschilders
De Bastei is de plek die de kunstschilders het meest tot de verbeelding sprak. „Vandaag is het eigenlijk niet anders”, zegt Engelbrecht. „De Bastei biedt met zijn 305 meter hoogte een prachtig uitzicht over het Elbedal en het rondom gelegen Elbezandsteengebergte.”
Bezoekers kunnen rechtstreeks naar de Bastei rijden om van het uitzicht te genieten. Wie nog goed ter been is en van een stevige maar fraaie wandeling houdt, kan de berg via Rathen of Wehlen beklimmen. Vanuit die plaatsen voeren er diverse paden omhoog.
Dertigjarige Oorlog
Wie als startpunt kiest voor Rathen –een prachtig dorpje– kan de bordjes Bastei moeilijk missen. Vanwege hun aantal zijn ze niet over het hoofd te zien. Bomen zorgen voor de nodige schaduw op het pad. Als de zon fel schijnt, bieden de bladeren de nodige koelte.
Wandelschoenen met een goed profiel kunnen absoluut geen kwaad, want als het heeft geregend zijn de houten –ongelijke– traptreden de berg op spekglad. „Bij elkaar moeten het er meer dan duizend zijn”, weet een Nederlander uit Vught te vertellen. Het zweet staat op zijn gezicht en op zijn rug, want het is warm vandaag. Waarschijnlijk is ”meer dan duizend” wat veel, maar het aantal traptreden is in ieder geval duizelingwekkend.
Het is op deze zaterdag druk op de weg omhoog. Regelmatig staan mensen een paar minuten stil om op adem te komen. Langs de kant speelt een straatmuzikant op een draaiorgel om wat te verdienen.
De tocht gaat verder. Het tempo ligt niet hoog. Na iedere bocht volgt er nog een. Eindelijk is de top bereikt. Een paar Russen of Polen slaken kreten van opwinding. Een Brit kan maar één woord uitbrengen: „Wow.” Iedereen komt ogen tekort: links en rechts steile rotsformaties en beneden in het dal de Elbe.
„Ga via de Schwedenlöcher weer naar beneden”, was het advies van Engelbrecht. „Dat pad is veel spectaculairder en absoluut niet te vergelijken met de weg omhoog.”
Schwedenlöcher is de naam van het voetpad naar beneden. Tijdens de Dertigjarige Oorlog, die van 1618 tot 1648 duurde, verstopte de plaatselijke bevolking zich voor de Zweedse soldaten in de holen en spleten. De afdaling voert tussen metershoge rotswanden door. Soms hangen de rotswanden zover over dat je moet bukken. Hier geen houten treden, maar gladde onregelmatige stenen. Iedereen tuurt continu naar beneden om te kijken waar hij zijn voeten zet.
Imponerend is ook de Kuhstall, in het Nederlands ”koestal”. Het is een 11 meter hoge en 17 meter brede doorgang in een 24 meter dikke rotswand. De naam heeft eveneens met de Dertigjarige Oorlog te maken. Het was de plek waar de boeren hun vee voor de Zweedse soldaten verborgen.
De mensen kunnen amper hun ogen geloven. Regelmatig stoppen wandelaars om achterom te zien. En dan klinkt het bijna unaniem: „Geweldig.”
De volgende ochtend is de dagtip van het hotel de Bastei als wandelbestemming. „Die kent u natuurlijk”, zegt Reinhardt bij de ontbijttafel. „Was het gisteren mooi? Vandaag zou ik dan gaan voor Tafelberg Lilienstein. Ook fantastisch.”
Een onneembare vesting
Wie aan de voet van de vesting Königstein staat, moet zich wel verbazen: de fortificatie met ruim 40 meter hoge muren staat op een rotsplateau van nog eens 247 meter hoog. Het kasteel is een blikvanger die grossiert in superlatieven.
Toeristen die het nationaal park Saksisch Zwitserland aandoet, kunnen zowel letterlijk als figuurlijk niet om de vesting heen. Vanuit de weide omgeving is de machtige vesting te zien.
De opdrachtgevers voor de kolos zijn in de zestiende eeuw de Saksische vorsten. Zij bouwen een bestaande middeleeuwse burcht uit tot een onneembare veste. Bij naderend gevaar kunnen de Saksen hun kunstschatten uit Dresden in deze machtige kluis veiligstellen.
De vesting kent slechts één poort. Dit is geen normale doorgang. Het gaat om een natuurlijke spleet in de rotsen die door ambachtslieden is verbreed en verlengd. De bezoeker die met verkeerde bedoelingen deze ene doorgang gebruikt, wordt van boven en van opzij beschoten en bekogeld. Een vijandelijke macht is het nooit gelukt de burcht in te nemen. En dat verbaast totaal niet. Alleen een schoorsteenveger is er ooit in geslaagd ongezien het fort binnen te dringen.
Natuurlijk kan de vijand de vesting belegeren en de verdedigers uithongeren. Maar daar is een oplossing voor gevonden: een waterput. Mijnwerkers uit het Ertsgebergte hakten met hamer en houweel een 152,5 meter diepe put. Het is daarmee de diepste put van Duitsland.
In de vesting, die een oppervlakte van 9,5 hectare heeft, verbouwen de bewoners zelf hun voedsel. Binnen de muren bevinden zich huizen zodat permanente bewoning mogelijk is. Het oudste gebouw is de zogenaamde Garnizoenskerk. Zij wordt in de dertiende eeuw door de Boheemse vorsten als kapel gebouwd.
Omdat de Saksische vorsten regelmatig een uitstapje maken naar Königstein, laat keurvorst Christian I in 1589 op de rand van de vestingmuur een paviljoen plaatsen. Hier gebruikt hij met zijn gasten de maaltijd en kan iedereen vanuit het raam van het uitzicht genieten.
Een adembenemend uitzicht welteverstaan. Beneden in de diepte stroomt de Elbe. Een paar kilometer verderop ligt het plaatsje Königstein. Verder weg liggen de uitlopers van het ertsgebergte. Bij helder weer is zelfs Dresden zichtbaar.