Neem evangelischen serieus
Reformatorischen en evangelischen hebben alle reden om de ”identity markers” ontleend aan hun subcultuur te relativeren. Laten ze echt met elkaar in gesprek gaan, reageert dr. Henk Dijkgraaf.
In een fraaie „lekenschets” geeft dr. Miriam Staal-Cuppen (RD 27-10) een herkenbaar beeld van de verschillen en overeenkomsten tussen reformatorische en evangelische gemeenten. Opgegroeid in een baptistengemeente en inmiddels twaalf jaar lid van een reformatorische kerk constateert ze dat er naast sociologische en culturele verschillen vooral „veel, heel veel” overeenkomsten bestaan.
Als docent van reformatorischen huize en werkzaam op een evangelische school kan ik haar constatering geheel onderschrijven. Wat in de omgang met evangelische christenen telkens weer opvalt is hun onbekommerd vertrouwen op God, hun hoge verwachting van het gebed, hun vrijmoedig spreken over de liefde van Jezus en hun verregaande bereidheid om de naaste te dienen. Mevrouw Staal vat de gedeelde geloofsbelijdenis van evangelische en reformatorische christenen als volgt samen: „Zowel de evangelische als de reformatorische kerken houden zich vast aan de sola’s en de Apostolische Geloofsbelijdenis: alleen door genade, alleen op grond van kruis en opstanding van Christus, alleen door het Woord van God, alleen door geloof kan een mens behouden worden.”
Stel: je waant je als enige orthodoxe christen werkzaam in een seculiere omgeving en plotseling ontmoet je een collega die een dergelijke geloofsbelijdenis uitspreekt. Je zou een gat in de lucht springen. Zo niet ds. J. M. D. de Heer, getuige zijn reactie op mevrouw Staal (RD 23-10). „Met bovenstaande mooie zinnen”, betoogt hij, „kun je ook een kant op die beslist tekortdoet aan het geheel van de Bijbelse boodschap.” Met van alles en nog wat kun je natuurlijk alle kanten op maar waarom zou je je evangelische broeder of zuster –naar het oordeel der liefde– het voordeel van de twijfel niet gunnen?
Packer
Ds. De Heer heeft ongetwijfeld gelijk wanneer hij impliceert dat de meeste evangelische christenen de leer van de totale verdorvenheid –dat de zonde zich uitstrekt over alle facetten van het leven– niet onderschrijven. Laat staan die van de absolute verdorvenheid –dat er met de mens helemaal niets meer te beginnen valt– zoals die in reformatorische kring niet zelden gepredikt wordt. Maar een van de uitspraken van J. I. Packer („We are not as good as we should be, neither are we as bad as we could be.”) zou ons zo maar bij elkaar kunnen brengen. En heb je Packer eenmaal ter sprake gebracht, dan gaat het zo maar ineens over John Owen!
Opvallend is ook dat, wanneer het gaat over de levensheiliging, ds. De Heer niet verwijst naar de Bergrede, de vrucht van de Geest (liefde, blijdschap, vrede, enz.) of de gezindheid die in Christus Jezus is. In plaats daarvan benadrukt hij de meer culturele vormgeving van het geloof zoals de invulling van de zondag, de keuze van muziekstijlen en het al of niet dragen van sieraden en make-up. Wat gaat hier mis?
Staande op de door mevrouw Staal verwoorde geloofsbelijdenis is er voor reformatorischen en evangelischen alle reden om de ”identity markers” ontleend aan hun subcultuur te relativeren en serieus met elkaar in gesprek te gaan. Tijdens dat gesprek hoeven de verschillen niet uitvergroot te worden maar kunnen de verschillen juist gevierd worden. Er valt over en weer nogal wat van elkaar te leren als het gaat om zondebesef, bekering en levensheiliging.
Gestrekt been
Dat laatste wil er ook niet in bij dr. C. A. van der Sluijs (RD 18-10). Dr. Van der Sluijs gaat er –om een voetbalterm te gebruiken– met gestrekt been in: wie niet radicaal inzet op de rechtvaardiging isoleert de heiliging met als gevolg een nieuwe oriëntatie op de Heilige Geest die niet langer wortelt in de christologie. Nu is het zeker zo dat in delen van de evangelische beweging dit een zich voordoend verschijnsel is, maar dr. Van der Sluijs poneert deze aantijging zo generaliserend dat veel evangelischen zich hierin –terecht– niet zullen herkennen.
Nog bonter maakt Dr. Van der Sluijs het als hij stelt dat het niet nodig is „expliciete aandacht voor de gaven van de Geest om de groei, de vrucht en het wonen van de Geest in ons aan de orde te stellen.” Hij weet toch ook dat Paulus dat in elk van zijn brieven juist wel doet? Dr. Van der Sluijs wil toch niet beweren dat Paulus hierdoor het risico loopt de Geest los te maken van het werk van Christus?
Discipelschap
Wanneer evangelischen spreken over levensheiliging en over de vrucht van de Geest valt al snel het woord ”discipelschap”. Discipelschap en discipline zijn ontleend aan hetzelfde woord en dat is niet zo vreemd. „Werk aan uw eigen zaligheid”, zo spoort Paulus de Filippenzen aan, een aansporing die staat in de context van geloofsgehoorzaamheid en levensheiliging. Zonder discipline kunnen we ons niet oefenen in de christelijke deugden die nodig zijn om te schijnen als lichten in de wereld.
Tijdens een college kreeg de nieuwtestamenticus Gordon Fee eens de vraag wat het betekent om te wandelen door de Geest. Hij antwoordde: „Wandelen door de Geest is niets anders dan je ene voet voor de andere zetten in het vertrouwen dat de Geest je leidt.” De vrucht van de Geest wortelt in de gemeenschap met Christus maar komt ons niet aanwaaien en levensheiliging ook niet. We zullen daar naar het woord van Paulus hard aan moeten werken in de wetenschap dat het God Zelf is Die het willen en het werken in ons werkt.
Voor dr. Van der Sluijs is de vermenging van reformatorisch en evangelisch onaanvaardbaar. Mij lijkt het onaanvaardbaar dat christenen die leven uit het kruis en de opstanding van Christus niet als het ene volk van God op voet van gelijkheid samen kunnen leven in de christelijke gemeente.
De auteur is docent Engels aan de evangelische scholengemeenschap De Passie in Wierden.