”Petersons Vogelgids” is naast de Bijbel het enige boek dat ik verslijt. Vandaar dat ik nu mijn derde gids in gebruik heb.
Het was voorjaar, onder de bessenstruiken scharrelde een bescheiden vogeltje. Ik was dertien jaar en stond met mijn vogelminnende oom Jelle naar buiten te kijken. „Kijk, een heggenmus”, zei mijn oom. „Het is een gewone mus”, zei ik op een toon die geen enkele tegenspraak duldde. Hij legde alleen zijn hand even op mijn schouder en deed mij voor mijn veertiende jaar de eerste Peterson cadeau.
Zo begon mijn liefde voor vogels, aangewakkerd door mijn vader, die veel meer zag dan ik. De gids reisde daarna wekelijks in mijn jaszak mee als ik op excursie ging, want intussen was ik lid van de Christelijke Jeugdbond van Natuurvrienden. De afdeling heette ”Geitenmelker”, de nickname voor de nachtzwaluw. Het zou nog veertig jaar duren voor ik die echt zou zien op een warme zomeravond boven de heide in Hoog Soeren.
Lange reizen
De tweede Peterson maakte meteen langere reizen, in een rugzak. Naar het Griekse eiland Lesbos, een lustoord voor de vogelaar. Naar de Spaanse Extremadura op zoek naar gieren en grote trappen, naar natuurgebieden in Portugal en op Sardinië. Vliegtickets bewaarde ik in de gids, dan wist ik zeker dat ik ze niet zou vergeten. Op Sardinië liet ik na de aanblik van een oogverblindende bijeneter, mijn Peterson op het dak van de auto liggen. Die bleek een uur later, zij het half uit de band, gewoon nog op het landweggetje te liggen.
Peterson is bepaald niet de handigste gids, omdat de beschrijving van de vogel niet bij de afbeelding staat, ook niet in de 29e druk die ik heb, uit 2013. Zoals wel het geval is in de ”ANWB vogelgids van Europa” of in ”Vogels van Europa” van Lars Jonsson.
Toch blijven dat voor mij de naslagwerken die wel meegaan op vakantie, maar alleen de Peterson mag mee op pad. Het is zoiets als mijn lievelingsjas. Zonder gids ben ik niet compleet. Dat zegt uiteraard vooral iets over mijn capaciteiten als vogelaar.
Nee, dan de Britten. Waar je die ontmoet in Europa, de doorsnee Brit kent niet alleen van elke vogelsoort het deuntje, maar daarbij ook de Latijnse naam. Denk ik naar een ortolaan te kijken, dan wijst een Brit mij er fijntjes op dat het hier om de smyrnagors gaat. Ze tikken mij op de vingers als ik sta te turen en weten allang wat daar vliegt als ik nog koortsachtig sta te bladeren.
Eigen taal
Een twitcher ben ik niet, laat die sneeuwuil maar zitten op Texel. Tien dagen per jaar ben ik met de dochter van de oom die mij mijn eerste Peterson gaf, op pad. Wij spreken als familie een eigen taal met vogelgerelateerde uitspraken die voor anderen soms volstrekt onbegrijpelijk is. We doorkruisen landschappen op zoek naar de kleine klapekster of de rosse waaierstaart. We zijn het er al jaren over eens dat een leven zonder vogels voor ons ondenkbaar is. Zo veel schoonheid in de schepping.
Ik herinner me een gouden namiddag, bij een hoge kust. Om ons heen vlogen bijeneters en rotszwaluwen af en aan, gele brem stond in vuur en vlam. We liepen elk een andere kant op, overweldigd. Dat soort momenten komt jaren later nog terug in gesprekken. Weet je nog, die middag op Sardinië. Vogels laten je een beetje loskomen van de grond. Ze dwingen je omhoog te kijken, in de richting van de hemel. Daar waar de Schepper woont.
De nationale Boekenweek heeft als thema ”Natuur”. Zeven natuurmensen vertellen in de serie natuurboek over hun favoriete boek. Marianne Witvliet is freelance schrijver, fotograaf, tekenaar én vogelliefhebber.
Leestips van Marianne:
l De eindigheid der dagen, Peter Hobbs, uitg. Mozaïek, 2007.
l De geheime tuin, Frances Hodgson Burnett met tekeningen van Inga Moore; uitg. Christofoor, Zeist 2008
l De wind in de wilgen, Kenneth Graham, met tekeningen van Ernest H. Shepard; uitg. Ploegsma, Amsterdam, 2000.