Ds. Van Eckeveld: Wie zou niet wenen over scheuring van 1953?
De scheuring van 1953 bepaalt ons bij kerkelijke schuld, reageert ds. J. J. van Eckeveld op dr. M. Golverdingen en ds. J. Roos.
De redactie van het RD vroeg mij om commentaar te geven op twee artikelen: het interview met dr. Golverdingen over zijn nieuwe publicatie ”Geschiedenis van een scheuring. De Gereformeerde Gemeenten 1950-1957” (RD 29-10) en de reactie van ds. J. Roos (RD 31-10). Met ds. Roos zie ik de nutteloosheid in van „onchristelijke twistgesprekken”, zeker in de kolommen van de krant. Toch wil ik vanwege het belang van de zaak ingaan op het verzoek van het RD.
Ik moet denken aan de publicatie ”Tienmaal gereformeerd”. Daarin schreef wijlen ds. A. Vergunst, met het oog op kerkelijke verdeeldheid en strijd, een artikel onder de titel ”Quis non fleret?” (”Wie zou niet wenen?”). Als het gaat over de scheuring van 1953 gelden die woorden wel heel bijzonder. Het boek van dr. Golverdingen bepaalt ons op indringende wijze bij het diep ingrijpende van de gebeurtenissen in 1953. Men zou kunnen spreken over een kerkelijk trauma dat nog nooit echt verwerkt is.
Bij het samenstellen van zijn uitvoerige beschrijving kreeg dr. Golverdingen medewerking van zowel ”synodalen” als ”uitgetredenen”. Daaruit blijkt wel dat van beide kanten het belang van een grondige beschrijving van de gebeurtenissen wordt ingezien.
De publicatie over 1953 zou ik objectief willen noemen. Het feit dat er meelezers waren uit de kring van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland (GGiN) onderstreept dat. Op sommige punten waarin geen overeenstemming werd bereikt, worden beide standpunten naast elkaar gezet. Ik vind dat objectief en eerlijk. De fouten worden niet verdoezeld en de plooien niet gladgestreken. En er waren zo veel plooien!
Polarisatie
Wanneer wij op ons laten inwerken wat door dr. Golverdingen uitvoerig is weergegeven, wat is de kerkelijke schuld dan groot. Hoe kon het toch zover komen? Dr. Golverdingen noemt twee dingen. Ik denk dat hij daarmee de spijker op zijn kop slaat.
In de eerste plaats wijst hij op de langdurige polarisatie die er al langere tijd was en die versterkt werd door de komst van dr. C. Steenblok. Wie de artikelen leest die dr. Steenblok aan het eind van de jaren veertig schreef in De Saambinder wordt moe van zijn rationalistische redeneren. Al kunnen we niet zeggen dat hij dwaalde in de leer, men voelde toch dat er sprake was van bepaalde eenzijdigheden. Daardoor werd de polarisatie bevorderd.
Dr. Golverdingen noemt verder het gebrek aan communicatie. Predikanten en ambtsdragers spraken wel over elkaar maar niet met elkaar. Daarin liggen lessen voor ons. Het is te wensen dat het boek van dr. Golverdingen ertoe mag leiden dat we die lessen ter harte nemen. Gebrek aan communicatie doet kerkelijke ‘vleugels’ verder uit elkaar groeien en kan het begin worden van verdeeldheid en scheuring.
Schuld
Toen ik de theologische opleiding in Rotterdam volgde, zei ds. Vergunst al tegen mij dat er in 1953 aan beide zijden grote fouten zijn gemaakt. Hij voelde zich daar als betrokkene mede schuldig aan. De gebeurtenissen, zoals beschreven in het boek van dr. Golverdingen, maken duidelijk welke fouten er zijn gemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat dr. Golverdingen gelijk heeft als hij zegt: „De schuld ligt zeker niet alleen bij de uitgetredenen.”
De meerderheid van de synode wilde zo snel mogelijk af van dr. Steenblok als docent op de Theologische School. Er was geen wil om elkaar te vinden. Het moderamen trok er later in Terneuzen bijvoorbeeld maar een halfuurtje voor uit om de bezwaarden te spreken. Ook was er geen behoefte om bijvoorbeeld een synodale commissie te benoemen die op een kerkelijke wijze zou kunnen proberen tot een oplossing te komen. Verder is het geheime vooroverleg dat plaatsvond voorafgaand aan de synodezitting ten zeerste te veroordelen.
Aan de andere kant is het weglopen van een kerkelijke vergadering ook niet de juiste handelwijze. De bezwaarden hadden langs kerkelijke weg hun bezwaren kunnen brengen op de particuliere synode die hen afvaardigde.
Wie zou niet moeten wenen als we op dat alles terugzien? Juist voor de verwerking van dit kerkelijke trauma is het goed dat alles eerlijk beschreven is. Met ds. Roos zeg ik dat dr. Golverdingen een indrukwekkende hoeveelheid historisch materiaal heeft verzameld.
Het doet mij goed te lezen dat ook ds. Roos spreekt over een evenwichtig boek. Er leven immers aan beide zijden allerlei onjuiste gedachten over de gang van zaken. Eerlijkheid, ook al „snijden we dan in ons eigen vlees”, is een eis van het Woord van God. Alle kerkelijke hoogmoed en eenzijdigheid wordt daardoor gekruisigd. Laten we het boek lezen in het besef dat er beschamende lessen liggen voor beide partijen.
Cultuur
Maar wat nu? Nemen wij de publicatie van dr. Golverdingen voor kennisgeving aan en gaan we over tot de orde van de dag? Ds. Roos wijst op de gemeenschappelijke wortels van beide kerkverbanden. Alle predikanten van zowel de GG als de GGiN hebben onderwijs ontvangen uit de dogmatiek van ds. G. H. Kersten. Als lid van het deputaatschap voor kerkelijke eenheid hebben we verschillende gesprekken gevoerd met de broeders van de GGiN. Tijdens die gesprekken hebben we meermalen iets gevoeld van geestelijke herkenning. We hebben ervaren dat het mogelijk is bepaalde misverstanden over en weer uit de weg te ruimen. Toch zijn er verschillen van opvatting gebleven. Er zijn in de loop der jaren ook verschillen ontstaan ten aanzien van wat wel wordt aangeduid als de ”kerkelijke cultuur”. Dat zullen we eerlijk moeten vaststellen.
Ds. Roos spreekt over een „elkaar daadwerkelijk opzoeken in deze ondergaande wereld.” Het zijn woorden die mij getroffen hebben. In wat voor wereld leven wij! In wat voor wereld groeit onze jeugd in beide kerkverbanden op!
Hoe zullen we tot elkaar komen? Laat duidelijk zijn: niet via discussies in de krant, maar via de kerkelijke weg. Gelukkig zijn er regelmatig ontmoetingen tussen leden van het deputaatschap voor kerkelijke eenheid en vertegenwoordigers van de GGiN. Het zou een zegen zijn als de publicatie van dr. Golverdingen op deze ontmoetingen een positieve invloed zou hebben.
Vooral denk ik hier echter aan wat ds. Vergunst schreef: „Wie zou niet wenen?” Wenen in schuldbesef. De scheuring van 1953 bepaalt ons bij de kerkelijke schuld. Hebben we deernis met het ”gruis van Sion”? Als we elkaar werkelijk als schuldenaars ontmoeten over kerkmuren heen, dan zouden er wonderen kunnen gebeuren. Praten over de schuld is nog wat anders dan het beleven van de schuld. De Heere moge geven dat de arbeid van dr. Golverdingen, in het licht van de eisen van de Schrift, daarvoor gebruikt mag worden. Om zo elkaar daadwerkelijk op te zoeken in deze ondergaande wereld.
Hoe? Als schuldigen die aan hun eigen kerkelijke schuld genoeg hebben, buigend voor de Heere in schulderkentenis, met deernis over het gruis van Sion, in het geestelijk herkennen van elkaar en in de smeking of de Heere bij elkaar wil brengen wat bij elkaar hoort. Als we elkaar zo ontmoeten, vallen kerkmuren weg.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Zeist, preses van de synode van de Gereformeerde Gemeenten en lid van het deputaatschap voor kerkelijke eenheid.
----
Lees ook
Ds. Golverdingen komt met boek over scheuring GG in 1953 (RD.nl, 08-09-2016)
De pijn van gescheiden optrekken - interview met ds. J. J. van Eckeveld en ds. J. Roos (Reformatorisch Dagblad, 30-10-2010)
GGiN onderzoeken scheuring van 1953 (Reformatorisch Dagblad, 17-06-2010)
GG erkennen kerkordelijke fouten 1950 en 1953 (Reformatorisch Dagblad, 28-03-2008)
Quis non fleref? (Wie zou niet wenen?) - door ds. A. Vergunst (De Saambinder, 06-07-1972)