Zorgelijk hoe het kabinet overheidstaak om leven te beschermen weer verder relativeert
De partijen die woensdag steun uitspraken voor het kabinetsstandpunt inzake voltooid leven waren het er allemaal over eens. Ook al komt er straks een nieuwe stervenswet, zeiden VVD, PvdA, D66, GroenLinks en 50PLUS, in de praktijk verandert er waarschijnlijk niet zo veel. Ja, er krijgen straks mensen stervenshulp die nu nog niet onder de euthanasiewet vallen, zei bijvoorbeeld PvdA-woordvoerster Wolbert. Maar, voegde zij eraan toe, deze groep kiest ook nu al vaak met allerlei huiveringwekkende methoden voor de dood.
Geen ommezwaai dus? Dat staat nog maar te bezien. Voor een realistische inschatting van de gevolgen is het goed te kijken naar wat er in de praktijk is gebeurd nadat in 2002 de euthanasiewet van kracht werd. Deze wet maakte euthanasie mogelijk voor het geval de arts zich in een noodtoestand bevond. In uitzonderingsgevallen dus. Sommige parlementariërs vonden het van kracht laten worden van een dergelijke wet zo riskant dat ze ervoor pleitten continu alert te zijn. Fré le Poole, woordvoerder van de PvdA-Senaatsfractie, zei bijvoorbeeld: „We moeten de vinger aan de pols houden. Een wettelijke regeling omtrent stervenshulp kan niet het laatste woord zijn.”
Vijftien jaar later verzuchtte haar oud-fractiegenoot prof. E. Jurgens: „In 2001 stonden de huidige toepassingsmogelijkheden van de euthanasiewet ons nog niet voor ogen.” Anders gezegd, de gevolgen van de euthanasiewet zijn veel drastischer gebleken dan vooraf was ingeschat. Eén op de zeven kankerpatiënten overlijdt tegenwoordig als gevolg van euthanasie (hoezo geen automatisme?) en euthanasie wordt een reële optie bij een stapeling van niet-terminale ouderdomsklachten, zoals blindheid, doofheid en incontinentie (hoezo geen hellend vlak?). Ook duo-euthanasie, waarbij echtgenoten ervoor kiezen tegelijkertijd uit het leven te stappen, is een mogelijkheid.
Dat de stervenswet die het kabinet wil introduceren van een andere orde is dan de bestaande euthanasiewet staat vast. De overheid moet het leven beschermen, verduidelijken de ministers Schippers en Van der Steur, maar de plicht daartoe vervalt op het moment dat iemand „een aanhoudende, weloverwogen stervenswens” uit. Dat is een ander uitgangspunt, dat grote zorgen baart.
De overheid behoeft dus als het aan het kabinet ligt geen levensbeschermende maatregelen meer te treffen jegens burgers met een aanhoudend doodsverlangen. Dat opent de deur naar nog veel ruimere toepassingsmogelijkheden, aangezien het hier niet alleen gaat om een doodsverlangen dat voortkomt uit een terminale ziekte. Eenzaamheid, gebrek aan zingeving, angst; het kunnen allemaal redenen zijn. Voor het kabinet doet dat niet ter zake, zolang de doodswens maar duurzaam is en niet ontstaat onder invloed van een depressie of door dwang van buitenaf. „Het zelfbeschikkingsrecht staat hier voorop en drukt het recht op leven als oerfundament van de democratische beschaving te elfder ure weg”, merkte Trouwcommentator Goslinga terecht op.
Er is dus alle reden om te vrezen dat de gevolgen van een nieuwe stervenswet veel groter zullen zijn dan de voorstanders onder ogen willen zien.