Oranjegevoel in Nederland
Op Koningsdag komt het Oranjegevoel weer bruisend naar boven. Maar dat Oranjegevoel is nog geen orangisme, vindt prof. dr. H. te Velde, hoogleraar vaderlandse geschiedenis aan de Universiteit Leiden en lid van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk.
Er is wel betrokkenheid bij de monarchie, maar „het is vaak Oranje-met-een-knipoog”, zegt Te Velde. „De laatste 25 jaar is het uitdossen in oranje tijdens Oranjefeesten en sportwedstrijden een gewoonte geworden, als een soort carnavalskostuum. En soms wordt het koningshuis een beetje voor gek gezet, als de leden ervan moeten meedoen aan malle spelletjes en wc-potten moeten gooien. Een element dat daarin zit, is dat het volk de Oranjes eraan herinnert dat ze alleen maar het koningshuis mogen zijn omdat het volk dat wil.”
Toen prinses Beatrix in 1980 koningin werd, was ze „er in het geheel niet mee bezig de Oranjes dichter bij het volk te brengen.” Integendeel, ze koos voor formalisering; ze werd meer de majesteit dan haar moeder had willen zijn.
Koninginnedag vormde daarop een uitzondering: de koninklijke familie ging het land in, in plaats van op een paleisbordes te staan. Het defilé uit de tijd van koningin Juliana paste meer in het tijdperk van de verzuiling: het volk kwam naar de vorst. „Het was een soort folklore om daar met z’n allen braaf langs het bordes te lopen.” Voortaan ging de vorst naar het volk. De jaarlijkse provinciebezoeken op 30 april waren eigenlijk „een vertraagde vorm van de informalisering die zich sinds de jaren zestig voordoet.”
In 1988 volgde ”de kus van het volk”: koningin Beatrix nam op Koninginnedag spontaan een zoen van een man uit het publiek in ontvangst. Volgens Te Velde was het „een offensiefje om de populaire kant wat meer te benadrukken. Die kus in Amsterdam werd een icoon voor de nieuwe verhouding tussen koningin en volk.”
Mythische lading
Bij het ontstaan van het koninkrijk was het Oranjehuis vooral symbool van de wens om een einde te maken aan de Franse heerschappij, zegt Te Velde. „Oranje is een thema dat al heel lang gemakkelijk te mobiliseren is, en het Oranjegevoel diende om het natiegevoel te versterken. Het orangisme had een mythische lading: als Oranje terugkomt, komt alles goed. Dat zag je in 1672, in 1747, 1813, in 1945.”
Koning Willem I liet zich weinig aan het volk gelegen liggen. „Dat paste in de toenmalige standenmaatschappij. Alleen de conservatieven waren positief over koning Willem I. Liberalen, rooms-katholieken, orthodoxe protestanten, socialisten, ze waren allemaal negatief. Toch bleven de Oranjes populair, en dat werd politiek gebruikt.”
Aan het eind van de negentiende eeuw ging het vorstenhuis zich bekommeren om zijn beeldvorming onder het volk. Dat is vergelijkbaar met de huidige tijd: de elite tast af wat het volk vindt.