Vijf predikanten reageerden in de aanloop naar de nationale synode, die op 25 en 26 oktober in Dordrecht werd gehouden, op deze pagina op zeven vragen van prof. dr. A. van de Beek over kerkelijke eenheid die hij eerder in deze krant poneerde (RD 21-9). Vandaag de afsluitende reactie van prof. dr. Bram van de Beek op de vijf bijdragen.
Vijf predikanten hebben in het RD de vragen die door mij gesteld zijn voor de nationale synode publiekelijk beantwoord. Wat het meest opvallende is in de reacties op de vragen is dat alle auteurs volmondig belijden dat de identiteit van een christen in Christus is. Het is ook niet zo dat wij deze identiteit kiezen, zij wordt ons geschonken. Er is op dit punt geen reserve. Er kan ook geen reserve zijn. Zodra we onze identiteit ergens anders vinden, behoren we niet meer bij Zijn lichaam.
Wat evenzeer opvalt is dat allen overtuigd zijn dat degenen die Christus toebehoren één zijn. Christus is immers niet gedeeld. De gemeenschap met Christus bindt ons samen. Als verder al het andere secundair is, wat hindert ons dan nog om een te zijn?
Ik constateer ook dat allen van mening zijn dat dit ook institutioneel gestalte zou moeten krijgen. De zichtbare gestalte van het vleesgeworden Woord en Zijn Geest, die in Zijn Kerk inwoont, verdraagt zich niet met eenheid die alleen bestaat uit een oecumene van het hart.
De bijdragen overziende, signaleer ik een aantal nuances die aanleiding zijn om er wat dieper op in te gaan. Zij zouden weleens de reden kunnen zijn waarom we niet zonder aarzeling de weg volgen die uit de eenheid met Christus gewezen wordt.
Subjectivisme
De eerste vraag is waar we de eenheid in Christus aantreffen. We kunnen dan denken aan persoonlijke gesprekken waarin we met anderen delen wie Christus voor ons is. Twee zondaars die slechts kunnen leven uit zijn genade, ontmoeten elkaar. Soms zijn een paar woorden genoeg om elkaar te verstaan. Deze congenialiteit laat zich niet door kerkmuren hinderen. Juist de verrassing dat iemand uit een heel andere kant van het kerkelijke spectrum ons ineens zo nabij is, geeft vreugde – vaak de stille verwondering die bij de gave van Gods genade past.
We mogen dankbaar zijn dat zulke momenten ons geschonken worden. Dankbaar zijn dat de ander in Christus ons zo geschonken wordt. Er is echter een gevaar als het daarbij blijft. Dan zijn we inderdaad bij de oecumene van het hart. Die oecumene is heel mooi, maar hij is te zwak om de eenheid van Christus te dragen. De eenheid van Christus is Hij Zelf, en als onze wederzijdse herkenning van geloofsbeleving Hem moet dragen dan is het snel voorbij. Het is veeleer omgekeerd: onze ontmoeting kan alleen maar waardevol zijn als zij voortkomt uit het diepe besef dat Hij de identiteit van ons zondige leven heeft overgenomen. Hij draagt ons en niet omgekeerd.
Hij draagt ons ook als er geen broeder of zuster in Hem is met wie we ons hart kunnen delen. Hij draagt ons ook als we in de diepten zijn. Hij draagt ons als er niemand is en ons gebed zinloos lijkt, zodat het lijkt of ook God er niet is en Zijn Woord voor ons nietszeggend is. Voorop staat dat Hij ons kent en riep. De rest is een extra gave.
In de reacties klinkt hier en daar deze subjectieve eenheid in Christus door. Nogmaals, ze is een groot goed. Zij kan echter nooit de basis van ons geloof zijn. Die wordt gevonden in het Woord dat in Zijn gemeente over ons wordt uitgesproken en in de sacramenten die Hij ons geschonken heeft. „Ik ben gedoopt”, is de oriëntatie in elke aanvechting, net als: „er staat geschreven” en „zo zeker als gij met uw handen dit brood neemt.”
Het subjectivisme is in de hedendaagse cultuur een groot gevaar voor de kerk. Dat is het in reformatorische kring, waarbij onze eigen beleving tot de grond van onze zaligheid kan worden. Dat is het nog veel meer in evangelisch-charismatische kring, waar onze subjectieve expressie het kenmerk van het ware christelijke leven dreigt te worden.
Het subjectivisme is in de kerk te vergelijken met de gnostiek in de tweede eeuw. Wat in de menselijke geest allemaal opkomt, wordt gezien als expressie van de Geest. Die Geest is de ware werkelijkheid en stukjes van die werkelijkheid krijgen in ons gestalte. Zodra dit subjectivisme dominant wordt, spat alles uit elkaar. Dat was in de tweede eeuw zo, met allerlei gnostische systemen en groepen, die zo talrijk waren dat je door de bomen het bos niet meer zag. Dat is nu niet anders en net als toen is dat niet beperkt tot een christelijke context. Volstrekt onchristelijke televisiezenders doen er in hun programma’s van harte aan mee. Subjectivisme is in de mode – ook met zijn christelijke variant. Met het subjectivisme verliezen we niet alleen de eenheid, we verliezen er ook de vaste grond mee, want de kern van het christelijk geloof is immers dat we onze zaligheid buiten onszelf in Christus hebben.
Geschiedenis
Dit brengt mij bij een tweede opmerking: de geschiedenis kan nooit Christus vervangen als de vaste grond van onze redding en als criterium voor christelijke eenheid. Als de geschiedenis wordt ingebracht om daarmee aan te geven dat we niet kunnen zonder het fundament van de apostelen en de kerk van alle eeuwen dan is dat terecht. We kunnen niet zomaar ineens een kerk beginnen alsof het een broodjeswinkel is, net zo min als je ineens een familie kunt beginnen zonder voorgeslacht.
Het wordt echter anders als momenten in de geschiedenis gaan functioneren als drager van onze identiteit. In zekere zin is dat altijd het geval. Mensen zijn gestempeld door hun verleden. Als dat verleden echter het criterium gaat worden voor christelijke identiteit, wordt een verkeerde wissel omgezet. Dan wordt het geschiedenisboek op de Bijbel gelegd.
Er mogen in de kerk verschillende varianten zijn, gestempeld door de weg van het voorgeslacht en gestempeld door de cultuur van Nederland en West-Europa. Zodra die cultuur echter als voorwaarde voor waarachtige christelijke identiteit wordt gezien, hebben we Christus uit het oog verloren.
Dat geldt ook voor de geschiedenis van de Reformatie. Juist de reformatoren hebben nooit bedoeld dat de Reformatie de basis zou worden voor een nieuwe kerkelijke identiteit. Voor hen betekende reformatie dat we terug moeten naar de bronnen van het christelijk geloof. Op die manier speelt geschiedenis voor hen een rol. We worden niet gered omdat we gereformeerd zijn, maar omdat we in Christus deel zijn van de Kerk van alle eeuwen.
Ambt
Verschillende scribenten wijzen erop dat de nationale synode niet de plek is om de eenheid tot stand te brengen. Dat kan alleen via de ambtelijke weg. Daarin hebben ze helemaal gelijk. De nationale synode is ook niet bedoeld om dat te vervangen. Zij kan echter wel helpen om ambtsdragers tot de noodzakelijke stap te brengen: de eenheid van Christus te herstellen.
De kerk kan niet zonder haar ambtsdragers en niemand kan zichzelf zomaar als ambtsdrager opwerpen. Dat stelt vragen bij allerlei vrije groepen. Dat stelt vragen bij de afgescheiden kerken. Dat stelt evenzeer vragen bij de protestantse kerken als geheel. Als we de vraag naar het ambt in relatie met Rome niet meenemen, blijft het rammelen in de kerk. Van Ruler heeft ooit een serieus begin gemaakt met die bezinning in zijn ”Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome”, maar we kunnen niet volstaan met zijn antwoorden. Alleen is het subjectivisme in de kerkelijke cultuur tegenwoordig zo dominant dat men nauwelijks meer aan het ambt denkt, laat staan aan een bezinning daarop.
Grenzen
Zijn er dan geen grenzen aan de kerk? Moeten we alles wat zich christelijk noemt, dan maar aanvaarden in de eenheid van de kerk? Dat allerminst. Zo heeft de kerk ook nooit gefunctioneerd. Het is evenwel niet mijn individuele beslissing of anderen aanvaard moeten worden als christen of niet. Dat is een beslissing van de kerk als geheel. Daarom kan leertucht alleen maar plaatsvinden in een verenigde kerk. We moeten dus niet eerst kijken met wie we één willen worden op grond van eenheid in leer, maar omgekeerd: de ene kerk moet weren wat haar belijden weerspreekt.
Niettemin is er wel een aantal formele criteria waaraan die ene kerk gebonden is, of anders gezegd: criteria die de kerk formeel kerk maken. Anders kun je ook niet meer samen spreken over je identiteit. Het basiscriterium is of we Christus als Heere belijden. Dat lijkt heel ruim, maar het is heel strikt. Het is zo strikt als de geloofsbelijdenis van Nicea. Een gemeenschap die deze belijdenis niet heeft, kun je moeilijk christelijk noemen (ik heb het nu niet over alle afzonderlijke mensen en voorgangers in zo’n gemeenschap, maar over haar belijdenis).
Net als de belijdenis zijn er nog een paar van deze formele criteria: de Schrift als bron van ons spreken over God; de interpretatie van de Schrift in eenheid met de apostelen en de kerk van alle eeuwen, waarvoor het ambt staat. En ten slotte de sacramenten, en dan niet als expressie van ons subjectieve geloof maar als de vaste grond van dat geloof omdat in de sacramenten Christus ons geschonken wordt zoals Zijn Woord over ons uitspreekt.
Laten nu alle kerkelijke gemeenschappen die de belijdenis van Christus als Heere hebben, die de Schrift aanvaarden als regel voor het geloof, die een ambtelijke traditie kennen en die de sacramenten in ere houden, zich verenigen. In die eenheid mogen er veel nuances zijn én in die eenheid kan er bewaring van leer en leven zijn. De nationale synode is daartoe niet bevoegd. Dat is terecht opgemerkt. Laten dan de ambtelijke synoden doen wat de nationale synode niet kan doen.
Als het te veel gevraagd is om dat nu samen met Rome te doen (kan er eigenlijk ooit iets te veel gevraagd zijn van een christen? We hebben toch geen éigen identiteit meer?), laten dan in elk geval de protestantse kerken onderling die stap durven zetten. Men krijgt soms de indruk dat juist synoden en hun besturen deze zware verantwoordelijkheid niet zien.