Vijf predikanten reageren in de aanloop naar de nationale synode, die op 25 en 26 oktober in Delft wordt gehouden, op zeven vragen van prof. dr. A. van de Beek over kerkelijke eenheid die hij eerder in deze krant poneerde (RD 21-9). Vandaag deel 3: ds. C. J. Meeuse, predikant van de gereformeerde gemeente te Goes.
Wat betekent het voor ons als we anderen, met wie we samen christen zijn, beschouwen als behorend tot de ene gemeenschap van Christus?
Niet wij maken uit wat de ene gemeenschap van Christus is. Dat doet Hij Zelf. Hij zegt tegen Zijn discipelen: „Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij” (Matth. 16:24). Met Nicodemus spreekt Hij over de noodzaak van de wedergeboorte (Joh. 3). Alleen daardoor gaat men in in Zijn Koninkrijk. Het gaat niet alleen om de roeping, maar ook om de uitwerking ervan. Waar die zichtbaar wordt en ook ervaren wordt, daar is de ”gemeenschap der heiligen”, zoals we die belijden. Die maken wij niet, maar we belijden dat die er is door het werk van de Heilige Geest. Daar streven we niet naar, maar die krijgen we en beleven we als we Zijn volgelingen geworden zijn. Als de Heere Jezus in Zijn hogepriesterlijk gebed bidt voor de Zijnen, zegt Hij dat ze één zijn door Zijn werk. Het wordt zichtbaar in de heerlijkheid die Hij hun gegeven heeft (Joh. 17:22): Zijn zalving in hun leven. Ze is er bij alle wedergeborenen in welk kerkverband ook.
Kunnen we onze eigen godsdienstige identiteit formuleren? Wat is het veilige huis waarin we wonen en waar hebben we vaste grond onder de voeten?
Onze godsdienstige identiteit houdt verband met wat in de ”Redelijke godsdienst” van Brakel op de titelpagina staat: „De waarheid beschermd en beleefd.” Daarbij gaat het om Gods Woord en de Drie Formulieren van Enigheid. We bieden geen ruimte aan wie hier tegen strijdt en belijden daarbij de noodzaak van de beleving door waarachtige bekering, zoals in Gods Woord overal geleerd wordt. De vaste grond hierbij is geen andere dan het fundament van de apostelen en de profeten.
Wat is de identiteit van een christen?
Die wordt helder verwoord in vraag 32 van onze Heidelbergse Catechismus. Een oprecht christen is de zalving van Christus deelachtig, belijdt Zijn Naam en offert zijn leven voor Hem op als een levend dankoffer. Daarbij zal hij met een vrij en goed geweten tegen de zonde en de duivel strijden en in eeuwigheid met Christus over alle schepselen regeren.
Zijn we bereid om alles wat we onder de tweede vraag hebben genoemd (en hadden moeten noemen, maar verzwegen) op te geven als het anders is dan wat we antwoordden op de derde vraag?
Onze godsdienstige identiteit moet niet bestaan uit middelmatige of onbelangrijke dingen. Het gaat over het zoeken van een innerlijke verbondenheid aan Gods wil. Dat mogen we niet opgeven om ruimte te bieden aan zielsmisleidende dwalingen of aan mensen die een goddeloos en zedeloos leven willen leiden in strijd met Gods Woord en de wil van Christus voor Zijn Kerk. Dat is de grote moeite die we hebben met kerkverbanden die daar de hand mee lichten. Weliswaar zijn er plaatselijk grote verschillen en kunnen er in kerkverbanden die landelijk van het fundament zijn afgedwaald nog gemeenten zijn die de kenmerken van de kerk uit onze belijdenis hoog willen houden. Wellicht moeten die gemeenten zich bezinnen op hun plaats in dit landelijke verband.
Zijn we bereid om elkaar de broederhand te geven als we onderlinge overeenkomsten ontdekken?
Christus zegt: „Want zo wie de wil van God doet, die is Mijn broeder en Mijn zuster en moeder” (Mark. 3:35). Elkaar als broeders herkennen is wezenlijk verbonden aan het oprecht bij Christus horen. We voelen geen geestelijke broederband met hen die de wil van God niet laten gelden in hun leven, maar wel met hen met wie we eenzelfde christelijke identiteit delen, tot welk kerkverband ze ook behoren.
Hoe geven we die onderlinge overeenkomst in onze tijd ruimhartig organisatorisch gestalte?
Als er een overeenkomst is in identiteit zijn er ook samensprekingen vanuit onze synode en vormen van samenwerking op het niveau van deputaatschappen. We zijn daar blij mee. Het is mogelijk dat er hierdoor met sommige kerkverbanden meer samenwerking komt in de toekomst. Er kunnen met anderen ook overeenkomsten zijn die bepaalde vormen van samenwerking mogelijk maken. We zien dat in het onderwijs en ook op allerlei andere terreinen van het maatschappelijk leven.
Een organisatie als de ‘pseudosynode’ kan ons niet bekoren. De naam synode deugt hier niet, want er is geen sprake van een presbyteriale structuur. Het is een menselijk streven naar eenheid, dat ver afstaat van de eenheid die we belijden in de ”gemeenschap der heiligen”.
Wat betekent het om te leven uit de ene verkondiging van de opgestane Christus, in de éne doop en in het breken van het éne brood? En wat betekent het voor ons om aan Jezus over te laten hoe het met de anderen zit – en om achter Petrus aan te lopen, ook als die de verkeerde vragen stelt?
Leven te krijgen door het werk van de Heilige Geest komt openbaar in de heiligende werking ervan. Het is zeker ook verootmoedigend en geleerd mag worden de Heere Jezus te laten regeren. Dan gaan we niet achter Petrus, maar achter Jezus aan. De liefde tot Hem zal zichtbaar zijn in de onderlinge liefdesband tussen Zijn volgelingen; die band is een heerlijk sieraad van de bruid van Christus.