Haamstedeconferentie: Hoe predikanten elkaars preken kopiëren
ELSPEET. Hij hoorde van nabij hoe predikanten elkaars preken via internet kopieerden. Een teken van geesteloosheid en ingezonkenheid, aldus prof. dr. H. van den Belt tijdens de Haamstedeconferentie in Elspeet. „We moeten weer verbroken worden voor God.”
Op de eerste dag van de driedaagse bijeenkomst voor predikanten, theologiestudenten en docenten godsdienst In conferentieoord Mennorode in Elspeet, spraken maandag ds. W. Visscher, prof. dr. H. van den Belt en dr. W. van Vlastuin.
Prof. Van den Belt, bijzonder hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid namens de Gereformeerde Bond, hield een lezing over het luisteren naar de Schrift. Hij nam als uitgangspunt hoe Samuel leerde zeggen: Spreek, Uw knecht hoort. „In een eerste intuïtieve reactie zegt hij tegen God: Hineni, zie hier ben ik, het oudtestamentische grondwoord voor de geloofsovergave. Ik ben beschikbaar.”
De Groninger hoogleraar zette naar aanleiding van deze reactie het belang uiteen van het leren luisteren naar het spreken van God vanuit de Bijbel. „Aarzeling in de verkondiging en in de toepassing van Gods Woord zijn een teken dat de prediker zelf niet meer voor het Woord van God beeft.”
Met enige onthutstheid werd door de ruim 200 aanwezigen gereageerd op een recent voorbeeld waarover de hoogleraar vertelde, waarbij twee predikanten kort na elkaar vrijwel dezelfde preek hielden in dezelfde gemeente. Prof. Van den Belt. „Ik krijg signalen dat predikanten soms grote delen van hun preken van internet downloaden en dus werk van anderen kopiëren. Voorspelbaarheid en plagiaat zijn symptomen, niet alleen van luiheid, maar ook van geestelijke armoede, van onvermogen om de stem van God te horen.”
Wat zijn oorzaken van geesteloosheid in het algemeen, maar ook onder predikanten? Volgens prof. Van den Belt is er sprake van een objectivering van de Schrift. Hij verwees naar de dissertatie ”Viva vox Deï”, waarin missioloog Jan van Doleweerd concludeert dat „reformatorische christenen de noodzaak van het werk van de Heilige Geest en van het gebed wel belijden, maar dat bij de uitleg van de Bijbel er vooral sprake is van eenrichtingsverkeer: van de lezer naar de tekst.”
De oorzaak daarvan ligt in drie zaken, denkt prof. Van den Belt: In de moderne cultuur, die twijfel en onzekerheid tot norm verheft, de manier waarop de kerk daarop reageert en het eigen ingezonken geestelijke leven.
De moderne cultuur en de daaruit voortkomende gezagscrisis beïnvloedt volgens prof. Van den Belt de manier van Bijbellezen. „Het antwoord op de vraag hoe je zeker weet dat iets waar is, vindt je niet meer in iets buiten jezelf – in het gezag van de kerk of van de Bijbel – maar in jezelf. Vroeger wentelde de mens om God, maar nu wentelt God om de mens.” Daarnaast signaleert de hoogleraar dat de moderne wijze van geschiedschrijving maatgevend is geworden. „Het om een objectieve en verifieerbare weergave van de historische feiten in hun onderlinge verbanden. Daarbij is God een overbodige hypothese geworden.”
De manier waarop de kerk zich aanpast op de veranderende cultuur kent traditioneel twee richtingen: Of de kerk past zich aan, of ze houdt onverkort vast aan wat altijd geleerd is. In het eerste geval wordt de Bijbel onderworpen aan het gezag van de rede. Maar in het tweede geval, aldus prof. Van den Belt, „wordt de Schrift ook meer en meer tot voorwerp van het geloof. Ik heb diep respect voor de puriteinse preken, maar het zijn te vaak verhandelingen over een aan de tekst ontleende doctrine, waarbij de tekst nauwelijks uitgelegd wordt.”
Het is volgens prof. Van den Belt „opvallend” dat de gereformeerde orthodoxie zich toch heeft laten beïnvloeden door het denkschema van de wereld. „De geloofszekerheid wordt subjectiever, steeds meer afhankelijk van de kenmerken van de innerlijke vernieuwing van het hart. Die zijn er altijd geweest als bevestiging van de geloofszekerheid, maar niet als fundament. In de objectieve lijn van prediking worden soms hoofd en hart gescheiden en mist de geloofszekerheid haar bevindelijke gloed. In de subjectieve lijn worden hoofd en hart verward en mist de geloofszekerheid haar grond in de beloften.”
De derde oorzaak van geesteloosheid ligt bij het eigen ingezonken geestelijke leven, aldus de Groninger hoogleraar. Een predikant volgens hem bij de exegese van een tekst snel geneigd bezig te zijn met zijnsvragen als: Wat is dit? Wat betekent dit? Wat staat hier? Niet: Waarin raakt dit mij? Wat heeft het mij te zeggen? Wat stoort mij in deze tekst? „Deze objectieve leeshouding blokkeert de verrassing, de overrompelende Godsspaak, de ervaring: spreek Heere, uw knecht hoort.”
Het „medicijn” tegen deze ingezonkenheid is volgens prof. Van den Belt een „dubbele bekering”. „De Bijbel moet ons gaan lezen, in plaats dat wij de Bijbel lezen. Als je er op vertrouwt dat het Woord het doet, dan mag je het Woord ook de ruimte geven om Gods werk te doen. Fundamentele twijfel is niet te bestrijden door die te ontkennen. Je kunt wel oefenen om de Bijbel te lezen met een door de geloofscrisis gelouterd, kinderlijk vertrouwen.”
Het middel tegen voorspelbaarheid noemt hij de verwondering, „die bij dat naïeve luisteren naar de Schrift hoort.” Het gebedsleven is daarbij van belang. „Laat steeds tot ons doordringen tot Wie wij naderen. De Heere spreekt. Als de Heere zijn oren neigt om ons te horen, zouden wij de oren dan niet spitsen om Hem te horen? Een wending weg van het eigen innerlijk en weg van de splitsing tussen objectieve en subjectieve werkelijkheid, maar terug naar de Schrift.”
Een andere noodzakelijke wending in de gereformeerde gezindte is die naar de toekomst, aldus prof. Van den Belt. „Er is teveel gerichtheid op het verleden. Te weinig leeft het verlangen naar de uitbreiding en de komst van Gods Koninkrijk. De hele geschiedenis is betrekkelijk in het licht daarvan.” Het aanpassen aan de gewijzigde omstandigheden of het vasthouden aan orthodoxie kenschetst hij als „misleidende pseudo-alternatieven. Het christendom staat per definitie haaks op elke cultuur; het Koninkrijk van Christus is niet van deze wereld.”
Tegelijk maakt het christendom steeds gebruik van de cultuur om mensen te bereiken in de taal en in de context waarin zij leven. Prof. Van den Belt: „Vandaar dat zendelingen vaak scherp zien waar de schoen van het zendende christendom wringt. Transformeren en confronteren, dat is de Bijbelse roeping van de christenen in deze wereld.”
Het grootste probleem is echter niet de geesteloosheid, maar de menselijke trots, aldus prof. Van den Belt. „We willen niet verbroken zijn voor God.” Wie God kwijt is, is daarmee alles kwijt, heeft geen houvast en zekerheid meer, zo stelde hij. „De diepste vraag is of ik bereid ben om met Christus en om Christus wil aan alles te sterven, omdat Hij voor mij gestorven is. Gebroken om mijn ongerechtigheid. Hij sprak: Hineni, zie hier ben Ik, Ik ben beschikbaar. Spreek Heere, uw Knecht hoort. Vader, niet mijn wil, maar Uw wil geschiede. Omdat Hij het gezegd heeft, zeggen wij het ook: Hineni. Zie, hier ben Ik. Ik ben beschikbaar. Heere breek ook mij.”
Comrie
Ds. W. Visscher, predikant van de gereformeerde gemeente in Amersfoort, hield een inleiding over het in 2012 verschenen hertaalde prekenboek van Alexander Comrie: ”De eigenschappen van het zaligmakend geloof.” Hij ziet dat als een van de hoogtepunten in een rij van publicaties van nadere reformatoren. Tot die stroming rekent hij ook Comrie, omdat diens preken „een indringende oproep vormen tot bekering.” Hij citeerde de 19e-eeuwse gereformeerde theoloog A. G. Honig. Die noemde Comrie „een boetprediker, die allereerst de vromen, maar dan ook heel de schare, weer terug riep naar ’t Woord des Heeren”.
Comrie gaat in ”De eigenschappen” in veertien preken in op vragen rond het ware geloof en het heil in Christus. En al zijn deze geschreven in de 18e eeuw, in een totaal andere context dan vandaag, toch hebben ze iets universeels, aldus ds. Visscher. Iets daarvan herkende hij in hoe dr. Herman Bavinck in 1904 de preken van de Schotse predikanten Ralph en Ebenezer Erskine waardeerde. Die vulden volgens Bavinck een leemte, omdat „het is alsof wij niet meer weten, wat zonde en genade, wat schuld en vergeving, wat wedergeboorte en bekering is. In de theorie kennen we ze wel, maar wij kennen ze niet meer in de ontzaglijke realiteit van het leven. En daarom maakt de stichtelijke literatuur uit vroeger dagen altijd een gans andere indruk dan die uit de jongste tijd.”
A. G. Honig, die in 1892 promoveerde op het gedachtegoed van Comrie, was net als zijn beroemde leermeester Abraham Kuyper, onder de indruk van de eveneens in Schotland geboren Comrie. Op 22-jarige leeftijd kwam deze naar Nederland, waar hij tussen 1735 en 1773 predikant was in Woubrugge. „Honig en Kuyper waren onder de indruk van de gedachte dat je ook onbewust deel kunt hebben aan de goederen der heils.”
In de tijd dat Comrie predikant was, drong de invloed van de Verlichting door in de kerk, aldus ds. Visscher. „De tijdgeest was: niet de openbaring, maar de ratio heeft het voor het zeggen, ook in de kerk. De goddelijke openbaring werd meer en meer ondergeschikt aan de rede. Daarnaast was er de nadruk op deugden.”
In het ”ABC des geloofs” en ”De eigenschappen” is volgens ds. Visscher ook merkbaar hoe Comrie betrokken was bij diverse theologisch disputen rond 1740. „Het is in die verwarring dat Comrie zijn ”ABC” en ”Eigenschappen” liet verschijnen. Hij wil leiding geven aan de gemeente Gods.” Ds. Visscher noemt ”De eigenschappen”, voor het eerst verschenen in 1744, samen met het in 1736 uitgebrachte ”ABC des geloofs” en de ”Verzameling van leerredenen” de belangrijkste boeken van Comrie.
Vandaag kan Comries’ boek over de eigenschappen van het zaligmakend geloof helpen bij het onderscheidenlijk preken, denkt de predikant. „Comrie brengt onderscheid aan tussen de verschillende hoorders. De scheidslijn loopt niet langs de kerkmuur, maar dwars door de gemeente. Onderscheidenlijk, separend preken. Het onderscheid tussen wie de Heere dient en wie niet komt ruim aan de orde. Is dat niet van belang voor vandaag, bijvoorbeeld voor verbondsmatige prediking waarin er van wordt uitgegaan dat de hele gemeente bestaat uit kinderen van God?”
Een tweede les uit Comries’ preken noemt ds. Visscher wát er gepreekt moet worden. „De prediking is ten diepste de bediening der verzoening. Verloren mensen hebben de heilsboodschap nodig. Onze preken behoren in de eerste en voornaamste plaats christocentrisch te zijn. Niet beschouwend en bespiegelend, waarin we onze dogmatische vragen kwijt kunnen. Christus is de grote inhoud van de blijde boodschap. En kunnen we in dat opzicht niet veel van Comrie leren? Reeds de eerste preek begint met de vereniging met Christus. Zonderen moeten met Christus verenigd worden. Alleen in en door Zijn bloed is er vergeving. In Christus is er heil en redding. Hoe heerlijk heeft deze prediker uit Schotland zijn Koning aangewezen en aangeprezen. Het hart wordt geraakt, de schatten van het genadeverbond gaan open en de Heere wordt aan het hart van de zondaar gelegd. Jezus wordt gepreekt en aangeboden in al zijn volheid. Daar raakten de puriteinen niet over uitgepreekt.”
Comrie gaat ten slotte in op de vraag hoe de zondaar deel krijgt aan Christus. „Hij is echter de pastor die uitlegt hoe een zondaar deel krijgt aan Christus en met welke geloofservaringen en worstelingen dat gepaard gaat. Daarover geeft Comrie leiding aan de ziel die er over tobt of hij werkelijk met Christus is verenigd.” Ds. Visscher: „Comrie behoort tot degenen die de Heere aan Zijn kerk gaf om ons te leren hoe we met zielen omgaan in de bediening der verzoening. Wat heeft hij beoogd? Dat staat in de inleiding: ”Jezus wil onsterfelijke zielen met zich verenigd krijgen, opdat we al zuchtend dan weer het net aan de ene, dan weer het net aan de andere kant hebben uitgeworpen”.”
Heidelbergse Catechismus
De avondlezing, die ook toegankelijk was voor niet-deelnemers aan de conferentie, werd gehouden door dr. W. van Vlastuin. De hersteld hervormd predikant uit Wezep, die docent is aan het hersteld hervormd seminarie in Amsterdam, hield de eerste van twee lezingen over de Heidelbergse Catechismus. (HC) Hierin stelde hij het christocentrische karakter van deze belijdenis centraal. De tweede lezing houdt hij vanavond en gaat over de drie stukken: ellende, verlossing en dankbaarheid.
Dr. Van Vlastuin noemde het opvallend dat dit belijdenisgeschrift, dat dit jaar 450 jaar bestaat, nog steeds volop wordt gebruikt. Vergelijkbare geloofsgeschriften uit de 17e eeuw zijn al in de vergetelheid geraakt. Volgens dr. Van Vlastuin heeft dit te maken met de theologie van de Heidelberger en de persoonlijke, directe manier waarop de belijdenis begint. „De Heidelbergse Catechismus steekt meteen af naar de diepste vragen van het hart: wat is uw enige troost in leven en sterven?”
Het tijdsbeeld waarin de catechismus verscheen, werd getekend door geloofsvervolgingen, illustreerde de predikant uit Wezep: „De HC is ongetwijfeld door deze historische context gekleurd, maar overstijgt ook tijden en culturen met vragen als: wat is uw enige troost? Je kunt zelfs een stapje verder gaan: Christus is niet los verkrijgbaar van kruis en smaad. Hoe kun je van Christus zijn als je niet daarin deelt? Wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de geestelijke boosheden in de lucht. De duivel is een geest die onze zwakke plaatsen en momenten kent. Heb je dan geen behoefte aan enige houvast?”
De HC werpt te midden van een tijd van vervolging licht op een nog veel ernstiger zaak, aldus dr. Van Vlastuin. „De Heidelberger laat horen dat we niet alleen vijanden van buitenaf hebben, maar dat God ons door onze erf- en dadelijke zonden vervloekt in wet. Het Avondmaalsformulier spreekt over een „bezwaard en verslagen hart”. Daarover gaat het ook in de HC. Die heeft niets met het gearriveerd christendom. In de gebrokenheid functioneert de vraag: wat is de enige troost in leven en sterven.”
De andere grondtoon van de catechismus, de troost, zou volgens critici de mens met zijn beleving, troost en ervaring teveel in het middelpunt kunnen stellen. Volgens hersteld hervormde voorganger gaat het in de reformatie echter om het heil van de mens. „Als God een behagen heeft om wel te doen aan mensen, als God mens is geworden, kunnen we dan over God spreken zonder te zeggen wat Hij voor de mens doet, Hij die om ons en onze zaligheid mens is geworden?
Dat in Zondag 1 van de HC zo nadrukkelijk aandacht is voor Christus en het belang ervan om het eigendom van Hem te zijn, vormt een contrast met de ik-gerichtheid van de moderne tijd. Dr. Van Vlastuin: „Christus betaalt, verlost, bewaart en verzekert. Dan kan het ook niet meer stuk. Hoe anders zou het zijn als het van ons afhing. Hij maakt mij van harte gewillig en bereid. Als ergens blijkt dat we niet te maken hebben met een dode Jezus, maar een levende, dan blijkt het wel hier.”
De HC is bewust in zijn keuze voor christocentrisme, aldus dr. Van Vlastuin. „De catechismus is geen dor systeem, maar levende werkelijkheid; De dogma’s zijn manieren om de geweldige zaken van de realiteit van Vader, Zoon en Heilige Geest te benoemen: Je proef de woorden van Johannes: „hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord dat levens (…) dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zou hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus.”” (1 Johannes 1:1-3)