Krijgsmachtpredikant Van der Meulen: er bestaat echt zoiets als gewetenloosheid
Met het overhandigen van een nieuwe dienstbijbel droeg hoofdkrijgsmachtpredikant ds. Paul van der Meulen (56) zijn functie donderdagmiddag over aan zijn opvolger, ds. Klaas Henk Ubels. Het typeert hem. „Ik heb mensen willen helpen, bijstaan, vanuit mijn geloof.”
Het gesprek heeft plaats in de ”traditiekamer” van Huize Beukbergen, het vormingscentrum van de Diensten Geestelijke Verzorging in Huis ter Heide, vlak bij de voormalige Vliegbasis Soesterberg. Het vertrek ademt sfeer, historie, nostalgie. „Onze mooiste kamer”, zegt ds. Van der Meulen, die per 1 januari met functioneel leeftijdsontslag (flo) gaat. Vergeelde foto’s, een oude Bijbel van de Vliegbasis Twenthe, een orgeltje, een zogenoemde kerkwimpel. „En in het koetshuis hangt nog de vroegere kerkklok van marinevliegkamp Valkenburg. Allemaal verleden tijd.”
Bij een portret blijft de gereformeerde predikant, in grijsblauw luchtmachtuniform, even staan. „Ds. H. J. Timens. Hij diende als legerpredikant in de Koreaoorlog, begin jaren vijftig. Hij was bijzonder geliefd. In 1951 kwam hij om bij een overval op het kamp door de Chinezen. Dat kan je als krijgsmachtpredikant dus ook overkomen. Overigens had ik me nooit gerealiseerd hoe vreselijk wreed de Koreaoorlog is geweest. Het is een heel onbekende oorlog.”
Hebt u zelf ooit oog in oog gestaan met de dood?
„Niet op deze manier, nee. Ik ben wel drie keer op uitzending geweest, maar dat was naar Villafranca, in Italië. Halverwege de jaren negentig waren daar de F-16’s gestationeerd die konden worden ingezet boven voormalig Joegoslavië. Maar de basis bevond zich dus ver bij het oorlogsgebied vandaan.
Anderzijds: je maakt wel gebeurtenissen mee zoals de ramp met de Hercules, in 1996. Diep ingrijpend. Of ik moest samen met de commandant aan nietsvermoedende ouders gaan vertellen dat hun kind verongelukt was – tot voor enkele jaren gebeurde dat vaak nog door de krijgsmachtpredikant. Ik heb het meer keren meegemaakt en zulke gesprekken vergeet je nooit meer.
Deze week was op tv de documentaire Gesneuveld te zien. Daarin werd heel indringend in beeld gebracht wat op dit moment de werkelijkheid is van het Nederlandse leger, in oorlogsgebied. Te midden daarvan doen ook wij als legerpredikanten ons werk, en worden er van ons woorden van troost verwacht, woorden ook die recht doen aan het leven van déze gesneuvelde mens. Voor veel van mijn collega’s op uitzending, in Irak, later Afghanistan, geldt inmiddels dat ze wél oog in oog met de dood hebben gestaan.”
Wat bewoog u indertijd om predikant te worden?
„Eigenlijk wilde ik diplomaat worden. Mijn opa Daniel van der Meulen, was resident in Nederlands-Indië. Later moest hij een consulaat gaan oprichten in Djedda, Saoedi-Arabië. Dit in verband met de komst van duizenden pelgrims uit Indië die onder Nederlands gezag stonden. Later werd hij daar ambassadeur.
Mijn opa had veel kennis van het Arabisch en de cultuur. Toen hij voor het eerst in contact kwam met de Saoedische koning, was die volgens onze familieoverlevering stomverbaasd: mijn opa stond hem in vloeiend Arabisch te woord. Tussen hen beiden ontstond een bijzondere band. Mijn opa was overtuigd christen, de koning overtuigd moslim; maar die twee respecteerden elkaar.
Mijn opa maakte ook lange reizen door het Midden-Oosten, was een ontdekkingsreiziger. Hij had altijd prachtige verhale. Dat avontuurlijke, dat wat willen zien van de wereld, dat trok mij ook wel.
Ik besloot daarom rechten te gaan studeren, want dat was de weg naar de diplomatie. Op de middelbare school hadden ze wel eens tegen me gezegd: Jij wordt later dominee. Maar voor mij was het heel helder: Geen roeping, geen dominee.
Ik kom uit een gereformeerd nest. Mijn vader was gereformeerd predikant; mijn broer werd het ook. Maar mijn vader heeft me er eigenlijk altijd wat van afgehouden: Ik wil niet dat je om míj dominee wordt. Maar tijdens mijn studie rechten, aan de Vrije Universiteit, liep het toch anders.”
Hoe gaat zoiets?
„Ik liep op een bepaalde manier vast. Ik wist niet goed hoe ik daarmee om moest gaan. In die tijd heb ik in mijn geloofsleven de bevestiging gekregen dat ik toch predikant moest worden. Ik heb toen de overstap gemaakt naar de theologie.”
Op 13 mei 1988 deed ds. Van der Meulen intrede in de gereformeerde kerk in het Friese terpdorp Ee. Toen nog een zelfstandige kerkelijke gemeente; inmiddels maakt ze alweer jaren deel uit van de protestantse gemeente Ee-Oostrum-Jouswier. Maar het gereformeerde kerkgebouw is nog altijd in gebruik, evenals het hervormde bedehuis in Ee. De hervormde kerken van Oostrum en Jouswier werden in 2003 overgenomen door de Stichting Alde Fryske Tsjerken.
Jouswier – de Friese dichter A. M. Wybenga (1881-1948) wijdde een gedicht aan het „doarpke.” „Seis huzen en in âld tsjerkje/ En dêr is nou alles mei sei.” Ds. Van der Meulen: „Het zijn drie prachtige dorpjes. Beschermd dorpsgezicht. Vroeger was hier de Lauwerszee. In Ee heb ik met heel veel plezier gewerkt, ondanks dat ik Gelderlander ben en geen Fries. Je was er echt de dorpsdominee. Ik kom er nog altijd graag.”
Hoewel hij in Apeldoorn woont, bleef hij door de jaren heen formeel aan Ee verbonden, als predikant met bijzondere opdracht.
Dat hij nog eens in de krijgsmacht zou gaan dienen, lag niet voor de hand. „Ik had eigenlijk niets met het leger. Maar op een gegeven moment werd ik gebeld door een collega: Mag ik je voordragen als dominee bij de luchtmacht? Ik stond werkelijk perplex. Ik heb me toen afgevraagd: „Komt dit op mijn weg?” Ik heb toen opnieuw om een bevestiging gevraagd. Die bevestiging kréég ik ook, en toen heb ik de stap toch gezet. Terwijl ik altijd gedacht heb dat de gemeente mijn plek was.
Zo is het op cruciale momenten in mijn leven steeds gegaan. Nooit had ik gedacht dat ik nog eens hoofdkrijgsmachtpredikant zou worden. Ambities in die zin heb ik eigenlijk nooit gehad. Maar toen bekend werd dat mijn voorganger Gijs Bikker met flo zou gaan, zei een aantal collega’s tegen me: Je zou je toch op z’n minst beschikbaar kunnen stellen? Dat heb ik gedaan.”
Dr. H. M. Kuitert, een van uw docenten aan de VU, benadrukte dat „al het spreken over boven van beneden” komt. U lijkt dit toch anders te ervaren.
„Mijn stelling is altijd geweest dat als er zegen op ons werk rust, dat ten diepste niet aan onszelf te danken is, aan onze professionaliteit of zo. Dat laatste vind ik trouwens zeker belangrijk en daar hebben we de afgelopen jaren door een doordacht opleidingsbeleid in geïnvesteerd. Maar ik heb ook wel degelijk ervaren dat je ”van boven” dingen geschonken worden. Daarom heb ik voor mijn werk mijn geloof nodig, heb ik steeds opnieuw wijsheid nodig.” De predikant houdt een moment stil. „Voor dit interview heb ik ook om wijsheid gevraagd.”
In het jaar dat u predikant werd, 1989, viel de Berlijnse Muur. Sindsdien is de krijgsmacht steeds verder ingekrompen, en het einde lijkt nog niet bereikt. Hoe kijkt u tegen deze ontwikkeling aan?
„De aanwijsbare vijand –de Russen, het communisme– is verdwenen. Wat ons nu bedreigt, terrorisme, cyberterrorisme, is veel diffuser, ongrijpbaarder geworden. Dat geeft veel mensen een gevoel van onveiligheid, onzekerheid. Ik herinner me nog goed dat ik een keer in de trein van Amersfoort naar Apeldoorn zat en dacht: Er zullen toch geen terroristen in deze trein zitten? Een absurde gedachte misschien, maar het geeft wel iets aan. Het kán. Wij leven absoluut niet in een veilige wereld. Dat is een van de bestaansredenen van het leger. De vraag is nu alleen veel meer: Wat precies bedreigt ons en hoe bestrijd je dat?
Door de jaren heen ben ik steeds meer gaan inzien dat het kwaad veel erger is dan wij in onze naïviteit wel eens voor waar willen houden. Vroeger dacht ik: Elk mens heeft toch een geweten? Maar er bestaat blijkbaar écht zoiets als gewetenloosheid – moet ik concluderen als ik de krant opensla.”
In april verscheen de bundel ”Naar eer en geweten”, waarin de zes Diensten Geestelijke Verzorging bij Defensie hun visie op hun taken beschrijven. Hoe zou u de taak van de protestantse gv’er willen samenvatten?
„Heel belangrijk is de vrijplaatsfunctie die wij hebben binnen Defensie. Ik heb onze taak wel eens omschreven als belangenloos. Wij dienen geen militaire doelen, maar willen wel een bijdrage leveren aan het welzijn van mensen bij Defensie. Militairen kunnen altijd bij ons binnenlopen, kunnen bij ons terecht, zonder dat ze bang hoeven te zijn dat hun verhaal bij de commandant terechtkomt. Die vrijplaats, en het vertrouwen dat wij krijgen, zijn voor mij zeer waardevol.”
Een predikant is herder, maar ook leraar. In hoeverre kan een krijgsmachtpredikant ook dat laatste zijn?
„Dat kan tijdens kerkdiensten of andere plechtigheden. Maar ook op andere momenten, vaker dan je soms denkt. Er is een bepaalde vrijmoedigheid voor nodig, dat wel. Maar soms is er ineens een moment dat je God ter sprake kunt brengen, dat het terzake is en niet erbij gesleept. Ik weet nog heel goed dat ik op Villafranca een keer naast een jongen in de bus zat. We maakten een praatje, en op een gegeven moment vertelde hij me hoe hij tijdens een uitzending naar Rwanda, vijf jaar daarvoor, op een gruwelijke manier met de dood van mensen was geconfronteerd geraakt. Nooit had hij daarover gepraat. Op zo’n moment heb je zomaar een gesprek over leven en dood, schuld, schaamte, vergeving – en praat je dus soms ineens ook over God, de Bijbel.
Bedenk: militairen krijgen met vraagstukken en omstandigheden te maken waar een doorsneeburger soms geen idee van heeft.”
En waarover zij met vrijwel niemand kunnen praten.
„Vandaar ook de opkomst van veteranencafés en meer van zulke initiatieven. Komen die jongens terug van een uitzending, dan kunnen ze zich de eerste tijd best nog uiten tegenover hun vrouw, hun vriendin. Maar op een gegeven moment zegt, of denkt, die toch: „Nu weet ik het wel.” Waarom moet zo’n jongen nu zo nodig wéér naar het café? Dat is precies het punt: hij zit daar binnen twee tellen onder zijn vroegere kameraden en ze begrijpen elkaar allemaal. Daar zijn wij dus ook regelmatig te vinden. De hele veteranenwereld is trouwens een enorme uitbreiding van ons werkterrein.”
In ”Naar eer en geweten” is ook sprake van de komst van een centrum morele vorming. Hoe staat het daarmee?
„Ik verwacht dat dit er binnen enkele jaren zal zijn. Juist onlangs is een convenant ondertekend tussen Defensie en de stichting die ons vormingscentrum Huize Beukbergen verhuurt. We kunnen hier dus blijven, en hier willen we ook een volwaardig kenniscentrum inrichten, waarbij morele vorming een van de onderdelen zal zijn. Waarbij ook nauw samengewerkt wordt met instellingen als de Protestantse Theologische Universiteit.”
In hoeverre raken de bezuinigingen bij Defensie ook de Dienst Protestantse Geestelijke Verzorging?
„Laat ik het zo zeggen: in mijn aannamebeleid houd ik er rekening mee dat er bezuinigd moet worden. De komende jaren zullen er twaalf vacatures ontstaan. Begin volgend jaar starten niet meer dan vijf aankomende krijgsmachtpredikanten met hun opleiding.
Op dit moment wordt er vanuit Defensie een onderzoek naar de behoefte aan geestelijke verzorging voorbereid. Daarbij vraag ik me wel af óf deze behoefte te meten valt. Ons werk is niet zozeer vraag- als wel aanbodgericht. Ga je meten hoeveel telefoontjes een krijgsmachtpredikant op een dag krijgt, dan zijn dat er soms nul. Maar vanuit de praktijk zeg ik: die behoefte is er overduidelijk, en zal alleen maar meer worden.”
Overigens antwoordde minister Hennis-Plasschaert van Defensie juist donderdag op Kamervragen dat er tot 2016 „geen verkleining van het bestand aan geestelijke verzorgers is voorzien.” Op termijn sluit ze „aanpassing” van de omvang en samenstelling van het bestand aan geestelijke verzorgers binnen de krijgsmacht echter niet uit.
Als hoofdkrijgsmachtpredikant sprak u tot twee keer toe het ”Onze Vader” uit tijdens de Dodenherdenking op de Dam. Wat doet dat met u, te midden van zo’n menigte?
„Het is niet zo dat ik daar erg tegenopzie. Ik ben het wel gewend om voor veel mensen te spreken. Maar het heeft iets heel moois. Ook iets heel intens, waarbij ik vooral de inleidende woorden zorgvuldig kies. Je kunt niet zomaar plompverloren gaan bidden. Maar ik ben blij dat daar nog steeds de mogelijkheid toe wordt geboden.”
Als u terugkijkt op de afgelopen jaren, welk moment is u dan met name bijgebleven?
„Het klinkt misschien niet zo voor de hand liggend, maar dat is de vuurwerkramp in Enschede geweest. Ik was in die tijd gestationeerd op Vliegbasis Twenthe, en die grensde aan de wijk waar de ramp plaatsvond. Die avond werd ik opgeroepen. Ik wist nog van niets, ik was op een barbecue. Aanvankelijk dacht ik nog dat het om een rampenoefening ging. Maar toen ik daar aankwam: onbeschrijfelijk! En – zo veel mensenlevens die erdoor geraakt zijn.
Tegelijk: als ik ooit heb gezien wat de Twentse ”noaberschap” inhoudt, was het toen. Onvergetelijk. En dat in een stad.
Toen de Vliegbasis Twenthe in 2007 werd opgeheven, raakte me dat ook diep. Ergens begreep ik het vanuit Defensieoogpunt wel, maar: zo’n prachtige basis, een levende gemeenschap, waar je zes intensieve jaren hebt gehad, zo veel hebt meegemaakt…”
Per 1 januari bent u uit dienst. Voor die tijd nog een keer met een F-16 mee?
„Ik heb dat nooit gedaan.” Opnieuw pauzeert hij even. „En eigenlijk is dat voor mij een principekwestie. Kijk, via bepaalde contacten had ik misschien best een generaal of commandant een keer zo ver kunnen krijgen dat ik mee had mogen vliegen. Maar formeel heb ik daar geen enkel recht op, dat wil zeggen: niet meer recht dan een gewone monteur in de hangar. Als ik het dus per se zou willen, dan zou ik gebruik moeten maken van een bepaalde machtspositie – en dat wil ik niet.”
Dan, lachend: „Ik sluit trouwens ook niet uit dat ik er kotsmisselijk uit zou komen.”
Toen ds. Bikker in 2007 zijn functie aan u overdroeg, had hij een advies: „Houd bij het vele werk dat er ligt aandacht voor je gezin. Vergeet je vrouw en dochter niet.” In hoeverre hebt u dat ter harte genomen?
„Altijd te weinig. Het gaat in deze functie eigenlijk niet. Dat maakte ook dat het de laatste twee jaar soms best zwaar was. Heel persoonlijk: mijn vrouw is al langdurig ziek, zelf ben ik behandeld voor kanker – die nog niet helemaal over is. In die zin is het ook wel weer goed dat ik mijn functie nu kon overdragen. Er komt nu meer tijd voor mijn gezin. Wat niet wegneemt dat ik in dankbaarheid terugkijk op wat mij, en ons, in de afgelopen jaren geschónken is.”
Levensloop Paul van der Meulen
Ds. P. M. (Paul) van der Meulen werd op 5 juni 1956 geboren in Eefde. Op 13 maart 1988 verbond hij zich als predikant aan de gereformeerde kerk te Ee. Zes jaar later, op 27 maart 1994, werd hij vanuit die gemeente uitgezonden als luchtmachtpredikant. Na korte tijd stafluchtmachtpredikant te zijn geweest, volgde op 13 december 2007 zijn benoeming als hoofdkrijgsmachtpredikant. In die hoedanigheid gaf hij leiding aan de Protestantse Dienst Geestelijke Verzorging, die ruim vijftig krijgsmachtpredikanten telt (op een totaal van 150 geestelijk verzorgers bij Defensie). Ds. Van der Meulen en zijn vrouw hebben één dochter.
Zie ook: