HARLINGEN – De Grote Kerk in Harlingen is hoog en statig, een plaatje. De hoge kansel, met erboven het orgel van Hinsz, staat centraal. Dat is met recht: het Woord en de psalmen. Kerkgangers zitten zondags in drie beuken eromheen, of op de kraken (galerijen) daarboven.
Op 3 oktober 1670 werd Brakel, predikant te Stavoren, beroepen door de gemeente te Harlingen, na Leeuwarden de grootste stad van Friesland. De kerkelijke gemeente Harlingen telde bij zijn komst vier predikanten, die beurtelings gebruikmaakten van de toenmalige Grote Kerk en de Westerkerk.
De Grote Kerk waar Brakel preekte, is verdwenen. Vanwege bouwvalligheid werd zij rond 1771 met de grond gelijkgemaakt. De Westerkerk, waar hij ook voorging, werd in 1895 afgebroken. Het gebouw stond in de weg, want de vissershaven moest worden uitgebreid.
Wat nu op de plaats van Brakels Grote Kerk staat, is de in gele steen gemetselde Grote of Nieuwe Kerk, daterend uit 1775. Alleen de tufstenen toren is ouder, die heeft Brakel dus gekend. Zijn kansel is lang geleden verhuisd naar de hervormde kerk van Ballum, op Ameland.
Fredericus Piekenbroek (hij was de oudste predikant van de stad) nam op 1 januari 1775 de Grote Kerk in gebruik. Hij preekte over de tekst: „En het was het feest der vernieuwing des tempels te Jeruzalems; en het was winter” (Joh. 10:22). In diezelfde dienst werden ook „de nieuwe rijmpsalmen” uit 1773 ingevoerd.
Voor de kansel liggen graven in de vloer, strak tegen elkaar. S. van der Schaar, voorzitter van het college van kerkrentmeesters, wijst de oudste graven aan, uit 1689, 1718 en 1724. „Die mensen kunnen dus nog onder Brakels gehoor hebben gezeten.”
Harlingen was een bloeiende handelsstad. Daar heeft God Brakels arbeid bijzonder willen zegenen, schrijft Hellenbroek in zijn ”Algemene rouwklacht over het afsterven van den heer Wilhelmus à Brakel”: „Een menigte van geestelijke kinderen werd daar voortgebracht.“
Hellenbroek zegt dat de zegen op Brakels bediening niet in woorden uit te drukken was. „Onweetenden wierden er geleerd, afgedwaalden terechtgebracht, neergebogenen opgericht, swakken gesterkt, bedroefden getroost, stoute zondaers overtuygt, en alle geloovigen verwakkerd in de oeffeninge van allerley pligten der waare Geestelijke Godzaligheid.” En toch heeft Brakels gedachtegoed in Friesland nooit veel ingang gevonden, vermoedt Van der Schaar. „Ik heb in de wijde omtrek nog nooit iemand over de ”Redelijke Godsdienst” gehoord.”
In Harlingen kende Brakel „zes of acht dochteren, die zich als profetessen ten dienste des Heeren overgaven.” Hij spreekt van opmerkelijke zegen door het werk van deze meisjes. Overal waar zij maar gehoor vonden, wekten zij de mensen op tot bekering. „Wat zegen, zeg ik, heeft de Heere te Harlingen (toen mijn gemeente) gegeven. Ja merkt dat, als gij maar één ziel bekeert, dat zulks niet is voor die eene, maar door die worden wel anderen bekeerd, en dat zaad blijft wel van geslacht tot geslacht” (Redelijke Godsdienst, deel 1, blz. 443).
Brakel diende Harlingen van 1670 tot 1673. Toen kwam er een bode uit de Friese hoofdstad naar Harlingen. Hij bezorgde Brakel een beroepsbrief uit Leeuwarden.
Wilhelmus à Brakel overleed op 30 oktober 1711. Naar aanleiding van zijn 300e sterfjaar bezoeken we de vijf gemeenten die hij diende. Volgende week vrijdag deel 4: Leeuwarden.