Genade voor recht
Willi vouwde zijn handen. De brief was klaar. De herinneringen bleven. Ze beukten zijn gemoed, als golven die met geweld op de dijken slaan.
–
Auschwitz, 5 mei 1943
Lieber Vati,
Deze brief heeft mij meer strijd gekost dan ik de afgelopen jaren heb meegemaakt. De eerste zinnen zijn na lang wikken en wegen op papier gekomen. Ik zal niet om het pijnlijkste deel heen draaien. Uw officierskarakter houdt immers van ‘recht door zee’. Ik zit in de dodencel van Polizeiwache Auschwitz. De veroordeling moet nog komen. Maar, u weet het wel: het oorlogsrecht kent geen genade.
Ik voorvoel uw hartzeer. Zo’n bericht had u nimmer verwacht, noch er mee gerekend. Uw vaderlandsliefde en vadertrots verlangen een zoon die Das Reich fier verdedigt, die als held overwint of sterft. Dit niet. Ik weet het. Dit treft uw vaderhart. Uw eer- en rechtvaardigheidsgevoel strijden met de plek die uw zoon in uw hart heeft.
Lieber Vati, het was geen verraad. Het was geen verraad aan onze landgenoten. In de strijd voor ons volk heb ik zelfs mijn hand verloren. Het verlof na de hospitaalweken heb ik geweigerd. Ik kan u recht in de ogen kijken. Ik moet u wel een bekentenis doen. Nee, dat is niet het goede woord. Noem het maar een belijdenis. Ik heb de God van liebe Oma verloochend.
Zou u voor deze maal uw vaderhart willen laten spreken? Het gaat niet om mij, maar om een indringende en rechtvaardige zaak.
Het snelle verlies van Mutti heeft de herinneringen aan mijn jeugdjaren een zwarte rand gegeven. Uw vaderhart en vaderhand hebben daar een gouden rand omheen getekend. De opvoeding cirkelde om de deugd van de katholieke geloofsleer en de liefde voor familie en vaderland. We hebben samen gezwommen in de Elbe. We hebben samen gejuicht bij de opening van de eerste Autobahn tussen Frankfurt en Darmstadt. We droomden over een Autobahn van Ruhlsdorf naar Wittenberg. Dan konden wij met een automobiel van ons dorp naar Oma suizen. Die Autobahn was voor u het teken van de wederopstanding van Duitsland, het symbool voor nieuwe tijden. Met dank aan onze nieuwe Reichskanzler Adolf Hitler. Wat een begeestering. Weet u nog dat we een paar dagen in Berlijn hebben gelogeerd en op het paradeplein Lustgarten onze legeronderdelen hebben bewonderd. Hitlers redevoering dronken we in als water: Ein Volk, ein Reich, ein Führer! De groei van het nationale zelfbewustzijn ging ons niet voorbij.
U was als officier in het leger vaak op reis. Met dankbaarheid denk ik terug aan de periodes die ik bij oma doorgebracht heb. Buurvrouw Rose kon niet tegen haar op. Ik weet niet of oma nog leeft. Ik mis haar. Zij was mijn tweede Mutti. U leerde mij de katholieke deugden, zij vertelde me over de God van deze deugden. Ik herinner me dat zij regelmatig een woordenstrijd voerde met haar priester. Ik weet niet waarom.
Geen wederopstanding zonder strijd. Frankrijk, Engeland en de Joden waren de boosdoeners. Zij hadden de crisis in ons land op hun geweten. Hitler liet daar geen misverstand over bestaan, u evenmin. Op ons dorp woonden geen Joden. Toch geloofde ik u en onze Reichskanzler: de Joden waren grote graaiers, volstrekt onbetrouwbaar en onderkruipsel. We hebben hen samen gehaat. Inmiddels was ik ook actief lid van de Hitler Jugend. Daar is het vuur van de haat aangewakkerd. Na de Kristallnacht heb ik met mijn afdeling de lange reis naar Berlijn gemaakt en hebben we een paar dagen lang het leven van de Joden zuur gemaakt. We hebben synagogen vernield, juwelierswinkels leeggeroofd en Joden geslagen. Ein Volk, ein Reich, ein Führer. Joden hoorden daar niet bij. De levensernst van oma had ik weggemoffeld.
Onze wegen scheidden. In 1940 bent u met de 207e Divisie van het leger naar het westen getrokken. De afgelopen oorlogsjaren ben ik u uit het oog verloren. De afgesproken briefwisseling is in rook opgegaan. U weet dat ik vanuit de Hitler Jugend ben doorgestroomd naar een SA-afdeling van ons leger. Twee jaar geleden ben ik met mijn afdeling in Nederland gestationeerd. We hebben Hollandse verzetshaarden opgerold en Joden opgespoord en op transport gezet. Dat laatste zeg ik met pijn in het hart. Haat en zachtzinnigheid gingen niet samen. Enkele weken werden wij ingekwartierd bij verschillende burgers in en rond Zwolle. Ik heb met enkele kameraden op een boerderij gezeten. Eerlijk is eerlijk, het boerengezin straalde geen haat, maar mededogen uit. De oma van het gezin, Opoe noemden ze haar, en haar God deden me aan liebe Oma denken. Toen ik vertelde waar wij woonden en ik de naam Wittenberg liet vallen, kreeg ik een boekje. Een boekje van Luther. Die naam klonk bekend. Eén van de leermeesters bij de Hitler Jugend zwaaide vaak met een geschrift van ene Luther. Deze Luther had weinig op met Joden. De titel van het geschrift was iets als ”Wider die Juden und ihre Lügen”. Uit fatsoen heb ik het boekje van het gezin aangenomen.
Vorig jaar werd onze afdeling naar het oostfront gestuurd, naar Stalingrad. Vol optimisme, fanatisme en heldenmoed gingen wij op transport. Op naar de echte strijd voor volk en vaderland. Lieber Vati, hoe snel werd onze vlam gedoofd. De strijd voor volk en vaderland bleek schone schijn. Onze heldenmoed verbleekte al bij de eerste slag. Het was een strijd op leven en dood. Ik heb vele kameraden zien vallen. Wat zal ik schrijven. Een deel van mijn hart is op het slagveld gebleven. Dat geldt ook voor mijn hand. Een granaat van de bolsjewieken heeft hem van mijn arm geslagen. Wat een pijn. Het geluk was echter met mij. Ik kon bij één van onze weinige veldhospitaals komen. Geluk. Ach, bestaat dat eigenlijk wel? In het veldhospitaal ben ik opgelapt. Verlof heb ik niet geaccepteerd. De haat tegen onze vijanden was alleen maar gegroeid.
Auschwitz werd mijn nieuwe bestemming. Lieber Vati, God van liebe Oma, vergeef mij. Haat mocht in Auschwitz haar vrije loop hebben. In één van de werkkampen heb ik volop meegedaan. Ik was één van de ergste. Bijna had ik in Auschwitz het andere deel van mijn hart verloren. Totdat. Totdat mijn gedachten opklommen uit de puinhopen van mijn hart. Zij vervlogen naar die boerderij bij Zwolle. Zij verlogen naar Opoe. Zij confronteerden mij met de God van Opoe, met de God van liebe Oma. Zij leidden mij naar het gekregen boekje. Onder de puinhopen van hart en leven vond ik het boekje van Luther. Niet de Luther van de Hitler Jugend (dat was denk ik een andere), maar een Luther uit Wittenberg. Wittenberg, de stad waar oma woont, uw geboorteplaats! Onder de puinhopen van hart en leven vond ik de 95 stellingen die ene Maarten Luther aan de deuren van de slotkapel van Wittenberg heeft gehangen. Veel snapte ik er niet van. Eén stelling raakte me echter diep. „De ware schat der kerk is het heilige Evangelie van de glorie en van de genade van God.” De genade van God. Het was alsof liebe Oma mij toesprak… God. Genade. Voor mij, voor een haatdrager? De strijd verplaatste zich naar mijn hart.
Twee dagen geleden moest ik met enkele andere kampsoldaten een groep Joden bewaken. Deze Joden waren aan het werk bij een steengroeve. Ach, wat is werk? Ze konden amper een steen optillen. Ze hadden meer te lijden van de slagen van mijn collega’s. Ik kon niet meedoen. Eén van de Joden probeerde bij de terugtocht naar het kamp te ontsnappen. Ik zag het gebeuren. Ik was de aangewezen persoon om de vluchteling zonder pardon neer te schieten. Ik kon het niet. Genade, dit woord hield mij tegen. Dat bleef niet onopgemerkt. Op de executieplaats moest ik mij revancheren. Ik kon het niet. Zo ben ik in de dodencel van Polizeiwache Auschwitz terecht gekomen. Afgelopen nacht was loodzwaar. De strijd in mijn hart was hevig. Genade, ook voor mij?
Voor het aanbreken van de morgenstond vervlogen mijn gedachten opnieuw naar die boerderij bij Zwolle. Aan de wand van deze boerderij hing een gedicht. Scherp kwamen enkele regels op mijn netvlies: „T’en sijn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten. Ick bent, o Heer, ick bent die U dit hebt gedaen.” Het morgenlicht brak door. Ook in mijn hart. Luther bemoedigde mij met één van zijn laatste stellingen: „Men moet de christen ertoe vermanen dat zij zich er op toeleggen om hun hoofd Christus door straf, dood en hel heen te volgen.” De Luther van de Hitler Jugend heeft verloren.
Vanmorgen ben ik verhoord. Ik heb mijn verhaal gedaan. „Hier sta ik, ik kan niet anders.” Wat er volgde, hoef ik u niet uit te leggen. Weet dit: boven de pijn van het lichaam en de vragen van mijn hart, zweeft de genade van God.
Lieber Vati, deze genade wens ik u van harte toe. Het ga u goed.
Willi
–
Obergruppenführer Von Ständhof buigt zijn hoofd. Wie zichzelf overwint, is sterker dan wie een stad inneemt. Zijn gedachten vervliegen. Naar zijn geliefde zoon. Naar zijn moeder. Naar de slotkapel van zijn geboortestad. Het is nog niet te laat. Of wel?
Von Ständhof regelt een telefoonverbinding met Auschwitz. Hij zet zijn officiersrang in op het leven van zijn zoon. En zijn leven.