Opinie
Hulp behoeft meer afstemming

Te veel ontwikkelingshulp faalt nog steeds en donorlanden zijn daar medeverantwoordelijk voor, stelt dr. Lau Schulpen. Politieke belangen hinderen de hulp en de broodnodige onderlinge afstemming komt maar niet van de grond.

6 October 2009 09:25Gewijzigd op 14 November 2020 08:49
„Het schijnbare evenwicht tussen voor- en tegenstanders van ontwikkelingssamenwerking houdt de perverse mythe in stand dat hulp dé oplossing biedt voor de ontwikkelingsproblemen.” Foto: minister Koenders (Ontwikkelingssamenwerking) en minister Verhagen (B
„Het schijnbare evenwicht tussen voor- en tegenstanders van ontwikkelingssamenwerking houdt de perverse mythe in stand dat hulp dé oplossing biedt voor de ontwikkelingsproblemen.” Foto: minister Koenders (Ontwikkelingssamenwerking) en minister Verhagen (B
In de discussie over ontwikkelingshulp overheerst het grote gelijk. Voorstanders van hulp roepen dat hulp geweldig is, levens redt, ontwikkeling bevordert en dat landen zonder hulp echt verloren zijn. De boodschap van de tegenstanders, die in de media zeer duidelijk aanwezig zijn, is kort gezegd dat hulp niet kan helpen, want we hebben nu miljarden hulpgelden in Afrika gepompt en het continent is nog steeds gedompeld in armoede.

Voor de discussie zijn dergelijke harde tegenstellingen natuurlijk leuk. We schieten er tegelijk niets mee op. Het schijnbare evenwicht tussen voor- en tegenstanders houdt zelfs de perverse mythe in stand dat hulp dé oplossing biedt voor de ontwikkelingsproblemen.

Het gros van de Nederlanders weet ondertussen beter en realiseert zich dat beide groepen overdrijven. Het meest recente draagvlakonderzoek van de Nationale Commissie voor Duurzaamheid en Internationale Ontwikkeling (NCDO) laat zien dat 60 procent van de Nederlanders van mening is dat ontwikkelingssamenwerking deels wel en deels niet bijdraagt aan structurele verbetering van de leefomstandigheden. En gelijk hebben ze.

Koeien

Dat is niet zozeer omdat de waarheid per definitie ergens in het midden ligt, maar omdat studies dat eenvoudigweg laten zien. Het is in die zin ook belangrijk te erkennen dat ontwikkelingssamenwerking leert van het verleden. Zo sturen we geen Nederlandse koeien meer naar het Zuiden, hebben we afgeleerd om onze producten te dumpen onder het mom van hulp en weten we hoe belangrijk zuidelijk eigenaarschap is. Zonder dat eigenaarschap stort alles weer in zodra we als donor onze hielen lichten. Leren is niet hetzelfde als 100 procent effectief zijn. Integendeel: er gaan heel veel zaken mis en er zullen ook in de toekomst heel veel zaken mis blijven gaan.

Voor een belangrijk deel is dat eigen aan de omstandigheden waarin hulp wordt versterkt. Jaren geleden ontvingen de donorlanden het advies om hun hulp te concentreren op die landen die de capaciteit en de wil hebben om die hulp ook goed te gebruiken. In de praktijk is dat niet altijd een waardevol advies. Veel van de landen die schreeuwend behoefte hebben aan hulp ontberen nu eenmaal die capaciteit.

Sterker nog: het feit dat ze die capaciteit niet hebben is juist de reden dat ze hulp krijgen. Zelfs bij een sterke politieke wil is er niemand die kan verwachten dat een land dat de uitvoeringscapaciteit ontbeert de hulp op een goede manier kan gebruiken.

De oorzaak voor het falen van een te groot deel van de hulp ligt echter niet uitsluitend bij de ontvangende landen. De donor zelf speelt daarin ook een niet-onverdienstelijke rol, en wel om twee redenen.

In de eerste plaats omdat hulp niet louter wordt gegeven met het doel bij te dragen aan armoedebestrijding. Ontwikkelingssamenwerking is onderdeel van buitenlandse politiek en dus spelen ook economische en politiek-strategische overwegingen een belangrijke rol.

Kunstmest

Zo was de angst voor teruglopende exporten de reden voor Nederland om in 1962 lid te worden van de hulpgroep voor India. In de eerste jaren ging het grootste deel van de Nederlandse hulp naar kunstmestleveranties door bijvoorbeeld DSM. Tegelijk mag het geen verbazing wekken dat –om overigens geheel andere redenen– in 2007 maar liefst 16 procent van alle hulp naar Irak en Afghanistan ging. Het mag duidelijk zijn dat bij dergelijke overwegingen de effectiviteit van de hulp niet altijd vooropstaat.

In de tweede plaats gaat het om het gebrek aan afstemming tussen donoren. Denk hierbij alleen al aan het feit dat een gemiddeld ontwikkelingsland met zeker dertig donorlanden te maken heeft (en dan tellen we de tientallen particuliere donoren of ngo’s niet mee). Dertig donoren die allemaal hun eigen systemen hanteren en daarmee een grote wissel trekken op de toch al zwakke uitvoeringscapaciteit in ontwikkelingslanden.

Het is om die reden dat de donoren een paar jaar geleden afspraken om meer te coördineren (harmoniseren in het jargon). Dat is natuurlijk mooi. Recent onderzoek laat echter zien dat er nog weinig echte vooruitgang wordt geboekt.

Belangrijker is echter dat die roep om coördinatie niet nieuw is. Al in de jaren zestig realiseerde de hulpindustrie zich de noodzaak van afstemming en coördinatie (toen nog onder de noemer van consortia). Vijftig jaar verder lijken we nog weinig opgeschoten. De conclusie is dan ook dat donoren weliswaar leren, maar dat ze op cruciale voorwaarden voor effectiviteit wel erg langzaam leren. De vraag mag zelfs worden gesteld of ze op die terreinen überhaupt wel wíllen leren.

De auteur is medewerker van het Centre for International Development Issues Nijmegen (Cidin) aan de Radboud Universiteit. Dit is het derde deel in een serie over zestig jaar ontwikkelingssamenwerking.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer