Meten is niet alles weten
Economen moeten af van het idee dat alleen het meetbare telt, vindt prof. dr. Arnold Heertje. Een breed welvaartsbegrip kent kwantitatieve én kwalitatieve aspecten.
Op 10 januari heeft in Tilburg een belangrijke conferentie plaats. Eenvoudig gezegd gaat het daar over de kwaliteit van het bestaan van de mensen nu en straks. Wie nadenkt over de dynamiek van de economische, maatschappelijke en technische ontwikkeling in wereldwijd verband, beseft dat deze kwaliteit overal en dagelijks wordt bedreigd.Het aantasten van onze natuurlijke omgeving door ongebreidelde groei van de harde infrastructuur, het opofferen van open ruimte, milieu en cultuur aan grootscheepse projecten, het verabsoluteren van kwalitatieve groei van luchthavens en zeehavens en het onder druk zetten van het plezier in het werk zijn voorbeelden van het onderschikken van kwaliteit aan kwantiteit.
Het goede nieuws is dat de bewustwording van deze desastreuze ontwikkeling, die in het diepste wezen de mens ontdoet van zijn humane trekken en verschraalt tot een apparaat, hand over hand toeneemt.
De moderne informatietechnologie draagt tot ver over onze landsgrenzen de kennis uit over de negatieve gevolgen van onbelemmerd groeiende productie. Deze kennis brengt de mensen massaal in beweging. Hieraan kunnen politici zich niet langer onttrekken. De zorg om de duurzaamheid van onze economie, de achtergronden van klimaatsverandering en de dreigende energiecrisis bepalen de agenda van overheden en internationale instellingen.
Eenzijdig
Economen gaan bij dit alles niet vrijuit. Zij hebben door hun nadruk op meten en monetariseren de economische groei tot maat van alle dingen gemaakt. Als de Nederlandse economie 0,2 procent harder groeit dan vorig jaar, spreekt het Centraal Planbureau (CPB) van vooruitgang. Van dat eenzijdige denken moeten wij af. Immers, wij kunnen harder groeien door van alle natuurgebieden bedrijfsterreinen te maken of door weer op zaterdag te gaan werken, maar wij zien deze alternatieven niet langer als verbeteringen van ons bestaan.
Daarom kent groei zijn beperkingen. Economen moeten af van het idee dat alleen het meetbare telt. Voor mijn generatie, opgegroeid met het denkbeeld dat de welvaart betrekking heeft op het bevredigen van behoeften van mensen nu en straks, van welke aard deze behoeften ook zijn, is dit een vanzelfsprekendheid.
Ook al kan de betekenis van kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg voor de burgers niet in geld worden uitgedrukt, er wordt in een belangrijke behoefte voorzien die bijdraagt aan de welvaart van mensen. En zo is het ook met de behoefte aan natuur, open ruimte, luchtkwaliteit en cultuur. Daarom zijn de reacties van Wientjes van het VNO-NCW en Hans Smit van het Havenbedrijf van Rotterdam op het afblazen van projecten vanwege de luchtvervuiling niet alleen kortzichtig, maar ook een uiting van een intellectueel tekort.
Voor zover men op de conferentie in Tilburg de huidige maatstaven voor de economische ontwikkeling wil vervangen door andere meetinstrumenten, blijft men gevangen in de denkfout dat alles wat er voor de mensen toe doet kan worden weergegeven in getallen.
Het ruime welvaartsbegrip, dat ik in mijn recente boek ”Echte Economie” nog eens heb uiteengezet, leert juist dat er kwantitatieve en kwalitatieve aspecten zijn. We willen het Couperushuis behouden om het Couperushuis als cultureel erfgoed, zonder dat deze betekenis voor het nageslacht in geld kan worden uitgedrukt. Daarom schiet een duurzaamheidsmonitor, zoals de planbureaus en het Centraal Bureau voor de Statistiek nu gezamenlijk ontwikkelen, principieel tekort.
Zondeval
Deze zienswijze neemt overigens niet weg dat het relativeren van de economische groei een nuttig oogmerk is. Het wordt bereikt door de nadelen van onbeheerste groei in het licht te stellen, door de kwaliteit van de groei handen en voeten te geven en door expliciet aandacht te vragen voor het belang van de leefbaarheid van de mensen van nu en straks.
Bob Goudswaard en ik zijn het wat de hoofdzaak betreft eens. Ik wil echter de pretentie vermijden dat economen alles kunnen of moeten meten, dat de uitkomst van de som ook de beslissing is en dat economen ook iets kunnen zeggen over het geluk van mensen. Wij moeten naar de subjectiviteit van de behoeftebevrediging, voor zover deze afhankelijk is van het omgaan met schaarse middelen. Schaarste is nu eenmaal sinds de zondeval in het paradijs het lot van de mensheid.
De verdienste van Roefie Hueting, grondlegger van het duurzaam nationaal inkomen, is dat hij al in een vroeg stadium de nadelige effecten van groei voor het milieu aan de orde heeft gesteld. Triest is dat hij dogmatisch heeft vastgehouden aan het meten van milieufuncties door deze als negatieve correcties op het nationaal inkomen op te nemen, denkend dat dit resulteert in een goede maatstaf voor de ruime welvaart. Hij is daardoor buiten de wetenschappelijke discussie komen te staan.
In de ogen van Hueting draagt een arts die iemand bijstaat bij een verkeersongeval niet bij aan de welvaart en de arts die iemand van een griep afhelpt wel. Dat is theoretisch onverdedigbaar.
Het interview in deze krant met onderdirecteur George Gelauff van het Centraal Planbureau leert dat het bij het CBP ontbreekt aan een welvaartstheoretische bezinning op wat men eigenlijk doet. Hierdoor wordt de kloof met de maatschappelijke vraagstukken die zich in de dagelijkse praktijk voordoen en waarin de kwaliteit van het bestaan een steeds grotere rol speelt, alleen maar groter.
Het CPB is toe is aan grondige theoretische verdieping. Minister Bos van Financiën gaf daartoe enkele maanden geleden al een voorzet, door de beperktheid van de huidige CPB-modellen aan de orde te stellen.
De auteur is emeritus hoogleraar economie en auteur van ”Echte Economie” (Valkhof Pers, 2007).