APELDOORN - Het Korps Commandotroepen (KCT) -het elitekorps van de Koninklijke Landmacht- viert zaterdag in Roosendaal zijn 65-jarig jubileum met een grote reünie. Twee beroepscommando’s en een voormalig lid van de eenheid geven hun indrukken. „In Afghanistan zaten we soms drie weken lang onafgebroken diep in vijandelijk gebied onder zeer primitieve omstandigheden.”
De opleiding tot commando is volgens Sven „zwaar, maar ontzettend mooi. Steeds ga je over je grenzen heen. Niet alleen fysiek, maar ook mentaal. Het is elke keer zaak jezelf te overwinnen. Als er een moment komt waarop je denkt te breken, neemt de groep je als het ware op sleeptouw. Bij de zware eindoefening, waarbij we in een week tijd in totaal 250 kilometer moesten lopen, had ik twee middenvoetsbeentjes gebroken. Toch ben ik doorgelopen. Ik ben gaan denken aan het feit dat aan het einde van de rit mijn vriendin en m’n ouders zouden staan. En dat natuurlijk de felbegeerde groene baret daar op me wachtte.”
Vanwege de gevoeligheid en veiligheid mag Sven niet ingaan op de commando-operaties in Afghanistan. Daarom kan hij moeilijk aangeven wat zijn meest indrukwekkende gebeurtenis was. „We zaten in Afghanistan met een groep van twintig man soms drie weken onafgebroken diep in vijandelijk gebied onder zeer primitieve omstandigheden. Soms kregen we dagenlang geen warm eten. Een lekker bakje koffie kan ik tegenwoordig erg waarderen. Met de groep verkeerden we in angstige situaties, maar zelf waren we niet bang. Juist in die situaties is je als commando geleerd rustig en geconcentreerd te blijven.”
Jos (25, gereformeerd vrijgemaakt), lid parate compagnie, specialist contraterreuroperaties, twee missies van ruim vier maanden naar Afghanistan: „M’n broer zat al zo’n zes jaar bij de luchtmobiele brigade. Dat leek mij ook geweldig. Hij adviseerde me echter bij de commando’s te gaan, want hij vond zijn dienst bij de brigade eentonig worden. Van jongs af aan heb ik de instelling gehad het hoogste te willen bereiken. Die houding is ook nodig, anders ga je het niet redden.”
Het allerbelangrijkste tijdens de zware opleiding is volgens Jos dat je steeds tegen jezelf zegt dat je het gaat redden. „Iedereen maakt momenten mee dat hij er bijna door zit. Daar moet je overheen. Als ik dacht aan opgeven, dan zei ik tegen mezelf: Ik ga morgen zeggen dat ik kap. De volgende dag was dat gevoel verdwenen.”
De nachten die Jos tijdens zijn missie in de Afghaanse woestijn doorbracht, hebben grote indruk op hem gemaakt. „Het is er in die gebieden -in tegenstelling tot Nederland- nog echt donker. Als de zon verdwijnt, zie je daar geen hand meer voor de ogen. Er heerst ook doodse stilte. Ik voelde me er niet eenzaam. Je bent tenslotte als groep bij elkaar. Als het heftig werd of als we angstige ogenblikken doormaakten, merkte ik dat God ook daar was. Ik was ook niet bang, omdat ik me geborgen voelde bij Hem.”
De jonge commando ontkent met kracht dat een commando iemand is die als een soort stoere filmheld met kogelriemen de strijd met de vijand aangaat. „Commando’s vormen echt niet een groep ruige geharde mannen die nooit met elkaar over hun emoties praten. Sterker nog, in de groep moet je juist met elkaar over die emoties praten. Dan ben je geen watje, maar verstandig. Doe je dat niet, dan houd je het op missie gegarandeerd geen vier maanden vol.”
Cees Vreeken (37, gereformeerde gemeente in Nederland), oud-commando van de 104 waarnemings- en verkenningscompagnie, tegenwoordig directeur bij een metaalbedrijf in Maarsbergen: „De oproep voor militaire dienst kwam en een collega van me zei dat ik net als hij bij de mariniers moest gaan. Zo zou ik toch nog iets van m’n diensttijd kunnen maken. Het werd uiteindelijk het Korps Commandotroepen. De opleiding was erg zwaar. De onzekerheid knaagde aan me. Je wist niet wanneer je kon slapen, wanneer je eten kreeg en of je het wel goed deed. Van de 110 jongens met wie we de Elementaire Commando-opleiding ingingen, haalden er niet meer dan 23 de eindstreep.”
Het behalen van de groene baret was voor Vreeken het hoogtepunt. „Bij de eindspurt heb ik mezelf moeten overwinnen. Alles was groen en geel voor m’n ogen. De pijp was leeg. Het merkwaardige is dat je zo’n dieptepunt later juist ziet als hoogtepunt.” Vreeken maakte als deel van zijn opleiding ook de paratraining en de overlevingsoefening mee. „Over die laatste test bestaan veel indianenverhalen, maar hij komt neer op de drie dingen: ontwijken, ontsnappen en overleven. Bij zo’n oefening in Duitsland was je volledig op jezelf aangewezen. Je moest vijandelijk gebied binnendringen en contact maken met partizanen, terwijl er op je werd gejaagd met honden, helikopters en militaire patrouilles. Soms liep ik kilometers door het water om geen reuksporen achter te laten.”
De periode van veertien maanden bij de commando’s was voor Vreeken niet anders dan een oefening. Een uitzending zat er voor hem -in tegenstelling tot Sven en Jos- niet in. „Ik ben enorm trots op de commando’s die in Afghanistan hun werk doen of hebben gedaan. Graag had ik erbij willen zijn, al besef ik terdege dat de situatie voor een commando in Afghanistan veel gevaarlijker en realistischer is dan die in mijn tijd. Bij ons bleef het bij oefenen, in Afghanistan is het menens.”