Spreuken 1:24
„Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte.”
Zie dus toe, slechten die de slechtheid bemint, welk een drangreden u aanspoort tot een onmiddellijke bekering, tot een onmiddellijke omhelzing van Jezus! Indien u uzelf aan Christus overgeeft, biedt Hij u heden aan de nieuwe schepping in u te beginnen, niet om u smart of moeite aan te doen, noch u lasten op te leggen die u niet dragen kunt, maar om u een lust en smaak te geven in dingen die alle engelen, alle heilige en zalige wezens, in verrukking brengen. „Keert u tot mijn bestraffing!”
De roepstem van de Zaligmaker om zich heden tot Hem te keren, moet ons dringen haar te gehoorzamen, omdat de bekering elke dag moeilijker wordt.
Er is geen wet in onze natuur die zekerder en met meer verborgen kracht werkt dan de wet van de gewoonte. Datgene wat ons in het begin uiterst moeilijk toeschijnt te volbrengen, wordt bij iedere poging gemakkelijker, totdat de gewoonte als het ware een tweede natuur wordt.
Wanneer wij leren lezen, hoe langzaam en slechts trapsgewijze maken we dan vorderingen, totdat uiteindelijk, door steeds herhaalde oefening, de stamelende tong vloeiend en gemakkelijk leest. Ja, zelfs zo gemakkelijk wordt het voor ons dat wij niet eens meer de letters nagaan die de woorden vormen die wij lezen. Zo gaat het ook met de groei van de gewoonte om te zondigen.
_Robert Murray M’Cheyne,
predikant te Dundee
(”Leerredenen”, 1862)_