Samir A. beroept zich weer op zwijgrecht
AMSTERDAM - Terreurverdachte Samir A. blijft zich beroepen op zijn zwijgrecht. De jongeman kon tijdens een politieverhoor vrijwel de gehele lijst in beslag genomen voorwerpen uit het blote hoofd opsommen.
Dat bleek maandagmorgen in de strengbeveiligde rechtszaal te Amsterdam, waar A. terecht stond in hoger beroep.
Onduidelijk is nog wat uit de gegevens kan worden afgeleid. Volgens de advocaat van A., mr. V. Koppe, had A. in de cel simpelweg de vordering in bewaring stellen uit het hoofd geleerd. Niet bewezen is dus volgens hem dat A. ook de eigenaar van deze goederen is.
Een van de twee rechercheurs die destijds het verhoor afnamen was vanmorgen als getuige aanwezig. A. zette hem publiekelijk voor schut door hem als interessantdoener te omschrijven. De andere rechercheur die destijds bij het verhoor betrokken was, moest verstek laten gaan vanwege een knieblessure. Onduidelijk was vanmorgen of hij in de loop van de dag alsnog zou verschijnen.
A. zelf zei aan het begin van de zitting zich opnieuw te zullen beroepen op zijn zwijgrecht. Hij voegde daaraan toe overtuigd te zijn van vrijspraak, mits de rechters hun werk naar geweten zouden doen.
Naast de rechercheur werden twee deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut vanmorgen gehoord als getuigen. Met behulp van hun informatie probeert de rechtbank te achterhalen wat uit de vondst van kunstmest in de woning van A. kan worden afgeleid. Verzamelde hij lukraak explosieve materialen of werkte hij doelgericht toe naar het vervaardigen van een bom? Tijdens de huiszoeking werd onder andere een kerstboomlampje in beslag genomen, waarvan het glas was verwijderd. De hitte van het lampje zou volgens een NFI-deskundige voldoende moeten zijn om bepaalde stoffen tot ontbranding te kunnen brengen. Tegelijkertijd merkte deze deskundige echter op dat in de woning van A. geen deugdelijke ontsteker, zoals een slagpijpje, was aangetroffen. De explosieve lading zelf omschreef hij als „niet voldoende deugdelijk” voor een bom.
Koppe kapittelde de rechtbank door erop te wijzen dat er tijdens twee verschillende huiszoekingen, die op verschillende tijdstippen plaatsvonden, verschillende soorten kunstmest in beslag waren genomen. De suggestie dat A. met beide soorten kunstmest tegelijkertijd aan de slag zou zijn geweest, was volgens hem misleidend.