Inflatie in de frituurpan
„Ha mam, ik betaalde van de week 5 euro voor een patatje. Is dat normaal?” Onze oudste zoon woont sinds kort op kamers in de hoofdstad. Daar komt hij erachter hoe duur het leven is. Alleen het eten al, klaagt hij.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik ook wel schrok van dat bedrag. Ik geloof dat wij vanwege onze eigen frietpan iets te weinig bij een snackbar staan om de bedragen die je daar voor patat en snacks neertelt, goed te kennen. En in Amsterdam betaal je waarschijnlijk standaard het dubbele van wat in Oost-Nederland gebruikelijk is.
Ik leef wat dat betreft nog in het verleden; tóén betaalde je voor een patatje met mayo één euro. Sterker nog: één gulden! Maar dat gold slechts op één plek in mijn geboortedorp, herinner ik me.
Dat er zoiets als inflatie bestaat, leerde ik op de middelbare school. Abstracte cijfers waren dat; het had iets te maken met mensen in het verre buitenland die met een stapel bankbiljetten een brood kochten of met je grootouders die voor 20.000 gulden een huis hadden gekocht.
Je kon je het als middelbarescholier amper voorstellen dat je over een tig aantal jaren een stuk méér zou betalen voor wat je in de winkel zag liggen. Als ik een beetje ondernemersbloed had gehad, had ik destijds een enorme voorraad houdbare levensmiddelen ingeslagen om ze nu met veel winst te verkopen. Of goud. Dat schijnt achteraf gezien ook een goede investering te zijn geweest.
Het is natuurlijk best te verklaren, die hoge frietprijs. Frituurpannen vragen stroom. Aardappels zijn in prijs gestegen. Tel daarbij het loon van werknemers, verpakkingsmateriaal, de huur van het pand en een stukje marketing op en je komt op een bedrag uit waarvoor je vroeger inderdaad een hele familiezak kon krijgen.
Mijn zoon neemt inmiddels gewoon z’n verlies. Schulden maken hoort bij het studentenleven, geeft hij aan. Dat wil niet zeggen dat hij ze niet zo laag mogelijk probeert te houden. Op allerlei manieren.
„Ik ga pas na het eten terug naar mijn kamer”, kondigt hij op maandag aan. En als ik hem na het toetje bepakt en bezakt op de trein zet, vraag ik nog even voor de zekerheid: „Wat heb je toch allemaal bij je?” Het antwoord blijkt eenvoudig. „Gewoon wat dingen uit de voorraadkast.”