Houd heilsverkondiging en heilsbeleving bij elkaar
In de prediking wordt niet alleen verkondigd dat Christus de volkomen Zaligmaker is, maar ook hoe wij aan Hem verbonden worden en uit Hem leren leven.
Het artikel ”Wortels kerkelijk jaar wel degelijk heidens” van dr. G.M. van der Waal (RD 13-11) sluit voor een groot deel aan bij wat ik schreef in de rubriek ”Wat zeg je dan?” (RD 21-12). Wel onderstreep ik nogmaals dat de vorming van het kerkelijk jaar een proces is en dat het paasfeest óf in relatie tot de opstanding óf in relatie tot het lijden en sterven van Christus reeds in de tweede eeuw jaarlijks door christenen werd gevierd. Met Van der Waal zie ik als groot gevaar dat de eenmalige betekenis van de heilsfeiten niet ten volle recht wordt gedaan door het instituut van het kerkelijk jaar. Ik wees ook op hun onderlinge verbondenheid als het gaat om de geloofsbeleving en het gevaar dat het kerkelijk jaar die verbondenheid ondergraaft.
Hemelvreugde
We moeten de verkondiging van het heil en de beleving van het heil niet uit elkaar trekken. In de prediking wordt niet alleen verkondigd dat Christus, Die als het geslachte Lam aan Gods rechterhand staat, de volkomen Zaligmaker is, maar ook hoe wij aan Hem verbonden worden en uit Hem leren leven. In de prediking horen we van de toegang die wij ontvangen tot de Vader door de Zoon en van de werking van Gods Geest, Die overtuigt van zonden, maar ook troost en in alle waarheid leidt.
Wie echt met Christus verbonden is, weet dat hij eerst dood was in misdaden en zonden, maar door Gods genade levend werd gemaakt met Christus. Daarom ging hij de dingen die boven zijn zoeken. Dat gebeurde bij de een al heel jong en bij de ander op latere leeftijd. Als wij gehoor leren geven aan Christus’ roepstem om tot Hem te vluchten, herkennen we ons in dit lied van Van Lodenstein: „Jezus, Bron van hemelvreugde, Die ons hart eens smaken zal, och, wat ooit ons kon verheugen, Gij verheugt ons boven al.” De Schrift zelf zegt ons dat aan het levende geloof een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde is verbonden (1 Petrus 1:8).
Psalmen
Wie door het geloof in Christus door de wet aan de wet is gestorven, weet dat hij niet meer is wie hij eenmaal was, maar bemerkt ook tot zijn droefheid dat hij nog niet is wie hij moet zijn. Zo wordt de klacht van de apostel in Romeinen 7 onze klacht en het zuchten dat in Romeinen 8 aan de orde komt ons zuchten. Zoals we onze vreugde in God verwoord weten in de dank- en lofpsalmen, zo verwoorden we onze droefheid naar God met de klaag- en boetepsalmen.
In antwoord 58 van de Heidelbergse Catechismus lezen we dat een christen nu al het beginsel van de eeuwige vreugde in zijn hart gevoelt. Dezelfde catechismus betuigt in zondag 33 dat de bekering bestaat in een hartelijk leedwezen over de zonde en een hartelijke vreugde in God door Christus.
Wie God als de God van het verbond leert kennen en op Hem en wat Hij buiten ons gedaan heeft zijn vaste vertrouwen leert stellen, weet ook van de verborgen omgang met God, met het Woord als ons leerboek, maar ook van de Heilige Geest als onze inwendige Leermeester. Zo gaan we ons in de psalmen en lofzangen van Israël herkennen. Dat is een levenslang proces.
Zelfonderzoek
Ook is een oproep tot zelfonderzoek op zijn plaats. Hebben wij onszelf leren veroordelen en alle dingen schade leren achten om de uitnemendheid van de kennis van Christus? Blijkt in ons leven en gevoelen we in ons hart dat de Heilige Geest gewillig maakt om te leven voor Hem, Die wij liefhebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad? De blijdschap die wij nu in beginsel voelen maar dan volkomen. En eenmaal neemt de droefheid over de zonde een einde, omdat wij dan verlost zijn van onszelf. Daarom is de bede van allen die met Christus levend gemaakt en in de hemel gezet zijn: „Kom, Heere Jezus” (Openbaring 22:20). Dan wordt het: „Hun blijdschap zal dan, onbepaald, door het licht dat van Zijn aangezicht straalt, ten hoogsten toppunt stijgen” (Psalm 68:2, berijming 1773).
De auteur is emeritus predikant van de Hersteld Hervormde Kerk en lector voor de stichting Godsvrucht en wetenschap.