Zou u graag meepraten met iedereen die over u beslist? Met de buurt bij de gemeente over de wijk of bij de buurman over de uitbreidingsvergunning voor zijn bedrijf? Of met de directeur van uw organisatie over de strategie of de huisregels?
Nadeel is dan altijd wel dat iemand uiteindelijk de knopen moet doorhakken en dat bent u in die gevallen niet. Bij het invoeren van de Omgevingswet (begin dit jaar) werd veel gehamerd op meer ”participatie”: het vooraf betrekken van bijvoorbeeld omwonenden bij een belangrijke vergunning. Dat heeft uiteraard heel zinvolle kanten. Het kan echter ook enigszins valse verwachtingen wekken. Dit jaar waren er verschillende procedures waarin omwonenden tegen een vergunning aanvoerden dat er te weinig naar hen was geluisterd. En dat argument heeft nog geen effect gehad. Investeren in draagvlak kan belangrijk zijn, maar het laat zich juridisch niet goed regelen omdat de overheid gewoon het besluit moet nemen.
Vorige maand kwam de Onderwijsraad met zijn advies ”Een stevige stem”. Het is in één zin samen te vatten: er moet veel meer zeggenschap zijn voor leraren in het overheidsbeleid en ook bij elk schoolbestuur. Nu kan ik niet zo goed beoordelen of leraren voldoende inspraak hebben (want ook op school is beleid met draagvlak nodig) en ook niet of zij hiermee graag veel meer bezig zouden zijn. Maar feit is wel dat meepraten niet hun hoofdvak is en evenmin hun kerntaak. Meedoen is dat wel.
Bovendien: ik geloof niet dat veel beleidsparticipatie bij leraren de sleutel is tot geoliede organisaties en goede resultaten. Die sleutel is eerder de ”gedreven gemeenschap” (zie ook het boekje van J. Hoogland e.a. met die titel). Een organisatie –en zeker een organisatie met een morele opdracht, zoals een schoolbestuur– moet als geheel doortrokken zijn van ten eerste het belang van de gezamenlijke opdracht en ten tweede een vurige gezamenlijke ijver om zich hiervoor in te zetten. De organisatie bestaat ten derde bij de gratie van gemotiveerde en loyale mensen. In de termen van genoemd boekje: zo’n organisatie heeft ”bedoeling, bezieling en binding” nodig.
Om die bedoeling gezamenlijk scherp te houden, om de bezieling levend te houden en om de betrokken mensen ook aan je te binden, kan het zeker helpen om leraren bij het beleid te betrekken. Ook is het essentieel om hun professionele armslag te geven, evenals vertrouwen in hun deskundigheid en dus ruimte om hun werk naar eigen inzicht te doen. Maar daarmee is zeggenschap geen doel op zichzelf geworden – juist niet. Het doel is dat van die éne gedreven gemeenschap.
Het advies van de Onderwijsraad drijft dat een beetje uit elkaar doordat leraren en besturen min of meer tegenover elkaar komen te staan. Maar: een goed bestuur stáát toch voor zijn mensen? En omgekeerd: een loyaal medewerker wil toch vanuit zichzelf het belang van de organisatie dienen? En natuurlijk moet je dan van elkaar weten wat je nodig hebt en wat je verwacht, maar dat is iets anders dan het herverdelen van zeggenschap. Misschien doen we er in onze cultuur goed aan om weer met wat meer waardering terug te kijken naar de vroegere standensamenleving. Een duidelijke rolverdeling tussen gezagsdragers en ondergeschikten is nodig voor orde, rust en regel.
Ik denk dat de focus op bedoeling én bezieling voor (maatschappelijke) organisaties op veel hedendaagse vragen antwoord geeft. Zeker voor christelijke instellingen ligt de gezamenlijke motivatiebron voor de hand: de Bijbel en het verlangen naar Christus’ Koninkrijk. Voor scholen bijvoorbeeld is het van belang dat die bezieling ook de ouders blijft raken. Als we klant zijn en de instelling benaderen vanuit de vraag wat die ons biedt, worden we sneller teleurgesteld. Als we ons ermee tevreden stellen dat we onderdeel mogen zijn van een organisatie waarin we gezamenlijk het goede zoeken voor de kinderen (of voor wie dan ook) en daar het vuur van onze ijver en inzet op richten, dan geeft dat vrede.
De auteur is advocaat bij BVD advocaten.