Rentmeesterschap is zichtbaar in levenshouding
Bij de invulling van rentmeesterschap komt het aan op onze levenshouding. De mens is geschapen om te leven tot Gods eer. Onmogelijk na de zondeval en na geschonken genade een levenslang leerproces. De vruchten worden zichtbaar in hoe we in het leven staan.
In zijn artikel ”In de leer voor rentmeester bij de grote Ontwerper” (RD 1-11) introduceert Kundert de Wit het woord rentleerlingschap. Aan de hand van Bijbelse gegevens concludeert hij dat rentmeesterschap „onze enige taak op aarde is en daarom al ons werk omvat”. De Wit geeft meerdere handvatten voor de invulling van rentmeesterschap. Een interessant thema, waar ik graag een vervolg aan wil geven door de brug te slaan naar levenshouding.
Kernvragen
Het begrip rentmeesterschap heeft een brede inhoud. De ruime aandacht voor natuur, milieu en energie is ‘maar’ een onderdeel. Elke rentmeester weet dat hij voor een tijd verantwoordelijk is voor de eigendommen van een ander. De eigenaar vertrouwt hem zijn bezit toe met een opdracht. Zo is de mens ten opzichte van zijn Schepper rentmeester over de tijd en energie die hij krijgt én over alle middelen (grond, gebouwen, goederen, geld) die hem toevertrouwd worden. Deze verantwoordelijkheid geldt ook voor de omgang en samenwerking met medemensen.
Het gegeven dat alles op aarde eigendom van de Schepper is, geeft tegelijk duidelijkheid over de positie van de rentmeester. Hij krijgt een deel van Gods eigendommen tijdelijk in beheer en zal het resultaat van zijn rentmeesterschap aan het einde van zijn leven teruggeven aan de Schepper. De Bijbelse uitgangspunten voor dit rentmeesterschap zijn samen te vatten in drie kernvragen: 1. Waarom heeft de Schepper de mens geschapen? 2. Welke opdracht heeft de mens gekregen? 3. Hoe dient de opdracht uitgevoerd te worden?
Waarom geschapen?
Bij de schepping wordt dit duidelijk. God had de aarde met alle flora en fauna geschapen. Hij schiep ten slotte de mens als pronkstuk van Zijn schepping. In Genesis 1:26 lezen we: „En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.” In Genesis 1:31 noemt de Heere alles wat Hij geschapen heeft „zeer goed”. De mens is dus geschapen naar Gods beeld en heeft de taak gekregen om de volmaakte aarde te beheren.
Welke opdracht?
Die opdracht blijkt ook uit Genesis 1:26: „heerschappij voeren over de gehele aarde”. In aansluiting hierop lezen we in Genesis 2:15 over „het bouwen en bewaren van de hof van Eden”. De gehele schepping, waarover de mens de leiding kreeg, was gericht op de Schepper. Dit betekent dat de mens eigendommen in beheer heeft gekregen om de Eigenaar te dienen. Het feit dat de Heere Zijn aarde, die „zeer goed” was, aan de mens heeft toevertrouwd, onderstreept de grote verantwoordelijkheid van de mens als rentmeester. Voor de zondeval was er vrede en was ook de mens volledig gericht op Gods eer. Na de zondeval is de mens gericht op zichzelf, terwijl de opdracht onveranderd is. Om weer tot Gods eer te kunnen werken is, zoals De Wit terecht aangeeft, bekering noodzakelijk.
Hoe uitvoeren?
Nu komen we bij de dagelijkse praktijk, met allerlei menselijke dilemma’s. Het is daarom belangrijk voor ogen te houden dat de opdracht (beheren van Gods eigendommen, tot Zijn eer) een vast gegeven is. De Schepper is door de zondeval namelijk niet veranderd.
Een bijzonder teken van Gods goedheid is dat Hij de mens na de zondeval Zijn Woord heeft toevertrouwd. Hierin tekent de Heere de ernst van de zonde en tegelijk de weg om bij Hem vergeving te verkrijgen. De Tien Geboden geven kernachtig weer hoe God gediend moet worden (1) en hoe wij moeten omgaan met de medemens en de goederen van de naaste (2). Een ontdekkende spiegel.
Vruchten
Iets van de inhoud van het leerproces lezen we in Galaten 5:22. Hier wordt gesproken over de vrucht des Geestes. Genoemd worden: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en matigheid. Criteria die bij allerlei trainingen over persoonlijke ontwikkeling en samenwerking in verschillende vormen terugkomen. Zolang deze criteria, deze ”vruchten”, uit goede menselijke bedoelingen voortkomen, zijn ze snel aan bederf onderhevig. Pas als deze voortvloeien uit het oprecht liefhebben van de Schepper zijn het vruchten van blijvende waarde. Dit zal blijken uit onze levenshouding.
De auteur is adviseur bij HRSadvies. Hij was voorheen bestuurder in het reformatorisch voortgezet onderwijs.