Kerk & religieKerkgeschiedenis
Erasmus met Luther in botsing over de vrije wil

De vrije wil – ieder mens denkt er weleens over na. Hoe zit dat nu precies? Heb ik nu een vrije wil om te doen wat ikzelf maar al te graag wil? Dat lijkt heel logisch, want als ik naar de supermarkt ga, dan koop ik als vrijdenkend mens toch de boodschappen die ik graag in huis wil hebben? Of moet ik maar geloven dat er een onzichtbare hogere macht is die mij aanstuurt zonder dat ik dat besef? Dan draagt de mens dus geen verantwoordelijkheid meer.

Harm Veldman
Beeld van Erasmus in Gouda, nabij de Sint-Janskerk. beeld RD, Henk Visscher
Beeld van Erasmus in Gouda, nabij de Sint-Janskerk. beeld RD, Henk Visscher

Ik geef maar weer wat een gewoon mens in deze zaak zal denken. Maar nu zijn er ook mensen –van verschillende religies– die beweren dat je helemaal niets kunt doen zonder die hogere macht, die jou leidt naar een bepaald doel en die dus voor jou uitmaakt wat je gaat doen. Ook onder christenen speelt deze vraag. Maarten Luther, de kerkhervormer van 1517, verkondigde als christelijk denker de leer van de „gebonden wil”, of de „knechtelijke wil” of de „onvrije wil”. Hij botste hevig met een ander christen, Erasmus –kritisch rooms-katholiek–, die beweerde dat de mens echt een vrije wil heeft. Daarbij moet men wel bedenken dat de vrije wil tot het kwade niet moet worden vereenzelvigd met de vrije wil tot het goede. Hier rijzen vragen op. Kon hij dit zomaar stellen in de christelijke kerk? Waren er geen uitspraken geweest waaraan ook geleerde mannen als Erasmus gebonden waren? Of was het toezicht in de kerk op de leer zo zwak dat men allerlei wind van leer ongestraft kon verspreiden? Hoe zat dat toen precies, 500 jaar geleden?

Furore

In leeftijd verschilden ze enigszins: Erasmus kwam ter wereld in 1466 (of 1469); Martin Luther werd geboren in 1483. Erasmus begon kritisch en satirisch te schrijven in een tijd dat Luther nog op de middelbare school zat. Met zijn wetenschappelijke werk maakte Erasmus al furore, toen Luther nog in het klooster studeerde. Erasmus’ doel was de versterking van het ideaal van de fraaie letteren; daardoor zou de mensheid op een hoger plan komen. Beiden hadden een grondige afkeer van het zedeloze Rome, zoals elk van hen dat ervaren had aan het begin van de 16e eeuw. Erasmus gaf een scherp oordeel over Rome: „Ieder wist dat de kerk belast was geworden én door tirannie, én door ceremoniën én door menselijke instellingen, die uitgevonden waren om geld te krijgen.”

Maarten Luther in 1526. beeld RD

Zoiets sprak Luther wel aan.  Ze leerden elkaar pas een beetje beter kennen toen Luther de weergave van het Griekse Nieuwe Testament –speciaal de tweede druk– in handen kreeg; deze was door Erasmus verzorgd. Luther had er veel waardering voor. Hij begon de Schrift te lezen in de nieuwste editie van de grondtekst, in plaats van uit de stokoude Vulgaat. Zijn exegetische opvattingen wierpen ook voor zijn studenten een helder licht op de noodzakelijke bevrijding van de theologie uit de oersterke macht van de scholastiek.

Wanneer Erasmus voor het eerst iets over Luthers optreden hoort, is niet precies bekend, maar de berichten over de 95 stellingen uit 1517 hebben hem via goede vrienden wel bereikt. Maar was kritiek op de kerk niet het nieuwe normaal? Tja, en wat stelde het verre Wittenberg nu eigenlijk voor? Als er maar geen oproer ontstond, vond Erasmus. Voor alle zekerheid ondernam hij actie bij drukker Froben in Bazel om te voorkomen dat deze een aantal geschriften van Luther uitgaf. Maar Froben zette dat door en gaf een bundel van Luthers werken uit, 400 bladzijden groot.

Op 28 maart 1519 schreef Luther zijn eerste brief aan Erasmus. Uiterst vriendelijk. Haast al collegiaal van toon. Hij duidt Erasmus aan als „ons aller sieraad en onze hoop”. Luther laat merken dat Erasmus welkom is in de kring van de reformatorische geleerden, waarin Melanchthon een voorname plaats inneemt.

Op 30 mei 1519 schreef Erasmus vanuit Leuven een antwoordbrief aan Luther, waarin hij hem aansprak met „zeer geliefde broeder in Christo”, gevolgd door de openingszin: „Uw brief deed mij bijzonder goed.” Erasmus schreef dat veel geleerden dachten dat hij een ‘vaandeldrager’ van Luther leek te worden. De humanist voelde de aandrang. Op dat moment was er ten opzichte van Luther nog herkenning en enige toenadering. Luther maakte gebruik van de NT-editie van Erasmus en vertaalde later op kasteel de Wartburg dat Bijbelgedeelte in het Duits. Sommige mensen zeiden toen: „Erasmus heeft het ei gelegd, Luther heeft het uitgebroed.”

Erasmus. beeld Boijmans Van Beuningen

Zo leefde er enige hoop dat Luthers Reformatie versterking zou krijgen met de overstap door Erasmus – maar die stap bleef uit, heel de levenstijd van deze grote humanist. Hij voelde steeds meer dat het tijd werd zich zo op te stellen, dat elke twijfel over zijn katholicisme werd weggenomen. En Erasmus wist precies met welk thema hij die gevoelige snaar kon raken en uitschakelen.

Intussen maakte hij aan vakgenoten bekend dat hij Luther niet kende. „Ik heb nog geen tijd gehad om zijn boeken te lezen.” Ietwat denigrerend stelde de humanist ook dat Luther meer uit onwetendheid dan uit een tekort aan vroomheid had geschreven. Had Erasmus dan toch iets van Luther gelezen? Maar dat stond hem kennelijk niet aan. Zijn eigen positie werd ondergraven.

Gerechtigheid

Of Erasmus iets van Luther had gelezen, laten we nu maar in het midden. Belangrijk feit is dat Luther vanaf zijn promotie in oktober 1512 tot hoogleraar de Bijbel moest uitleggen. Zijn studenten kregen zo de nieuwste ontdekkingen van Luther voorgehouden. Een van de belangrijkste was hoe Luther een nieuwe visie op Gods gerechtigheid naar voren bracht. Dat gebeurde onder meer aan de hand van de uitleg van de Psalmen, met name de boetepsalmen. De gangbare opvatting was dat ieder mens verplicht was om aan Gods gerechtigheid te voldoen. Goede werken waren daarom noodzakelijk. Maar Luther vond die gedachte niet terug in de Psalmen en evenmin in de brief aan de Romeinen. Nauwkeurig lezen bracht hem ertoe te stellen dat God de menselijke gerechtigheid niet vraagt, maar dat Hij juist de gerechtigheid geeft. Hier opende zich het hemelse paradijs voor zondaren die door God gerechtvaardigd waren.

Het Godsbeeld en het mensbeeld kwamen daarmee in een heel ander licht te staan. De mens had het aan Gods genadige liefde te danken dat hij het paradijs mocht ingaan. Daarmee bezat de mens dan ook niet de mogelijkheid om de weg daarheen zelf te bepalen, maar hij kreeg die route geheel gratis aangeboden. God nam het initiatief, door Zijn Zoon Jezus Christus. De mens kan zijn eeuwige zaligheid niet zelf verdienen en daardoor bestaat er ook geen vrije wil om als mens daaraan te werken. De menselijke wil is gebonden aan God, is dus een knechtelijke wil. Luther zou dit thema later nog veel breder uitleggen. Erasmus stond er vreemd tegenover – en dat zou spoedig blijken.

Pennenstrijd

Erasmus voelde zich verplicht om aan zijn lezers en aan de kerkvorsten duidelijk te maken, waar hij stond in de kwestie-Luther. Hij wilde duidelijk maken niet in het kamp van de kerkhervormer getrokken te willen worden. Daartoe bracht hij in september 1524 –dus 500 jaar geleden– een klein werkje uit dat het startmoment van een moeizame pennenstrijd met Luther zou worden. Het geschrift had de Latijnse titel ”De libero arbitrio” (”Over de vrije wil”). Wat bedoelde de prins der humanisten hiermee?

Vooraf moet worden opgemerkt dat het niet gaat over alledaagse wilsbeslissingen, maar over de menselijke wil in het raamwerk van Gods verlossing van zondaren. Dat Erasmus in het Latijn had geschreven, vloeide voort uit zijn gedachte dat het een discussie op hoog niveau moest zijn. Verder had hij ervoor gekozen aan de hand van vragen de te behandelen zaak aan de orde te stellen; hij had geen echte academische stellingen geformuleerd. De spits van zijn opvattingen was de mening dat de mens na de zondeval zijn vrije wil had behouden, en dat hij daardoor in staat was het eeuwige heil dat God bereid had, naar zich toe te halen. Die vrije wil was ook de basis van een goed christelijk leven.

Kerkhistorisch gaan deze gedachten helemaal terug op de dogmatische strijd tussen Pelagius en Augustinus (begin 5e eeuw). Hoewel Augustinus’ leer door de kerk aanvaard was als de zuivere Bijbelse leer, ontstond er toch een stroming die een deel van Pelagius’ opvattingen in ere hield. Die richting heette wel het semipelagianisme, dat in heel West-Europa een vaste plaats had weten te verwerven. Erasmus was daarvan een van de voornaamste pleitbezorgers. Luther had als augustijner monnik geen goed woord over voor het semipelagianisme, waarbij Erasmus de kerkelijke tolerantie gebruikte.

Intussen was de heruitgave van Augustinus’ werken (rond 1500) voor Luther een stevige stimulans om de leer van deze kerkvader recht overeind te houden.

Erasmus koos zijn eigen weg en liet zich niet gezeggen door het Woord van God. Luther bleef vanuit de Heilige Schrift denken en preken over het rijke thema dat God vooropgaat met Zijn genade in Christus voor zondaren die zich tot Hem wenden in hun gebeden.

Maar Luther heeft lange tijd gewacht met het geven van een reactie in de richting van Erasmus. Pas op oudejaarsdag 1525 begon hij met het schrijven van een reactie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer