Kerk & religie

Luther: „Elke dag verlies ik meer vreugde aan Erasmus…”

Dat Luther en Erasmus flink met elkaar in botsing zouden komen hing al een tijdje in de lucht. Het verschijnen in 1524 van Erasmus’ geschrift ”De libero arbitrio”, over de vrije wil van de mens, maakte de breuk definitief.

prof. dr. H. J. Selderhuis

12 May 2016 20:04Gewijzigd op 16 November 2020 03:30
Portret van Erasmus van Rotterdam, uit het atelier van Lucas Cranach sr. (gedateerd 1530-1536). beeld Wikipedia
Portret van Erasmus van Rotterdam, uit het atelier van Lucas Cranach sr. (gedateerd 1530-1536). beeld Wikipedia

Aanvankelijk leek het echter alsof deze twee grootheden schouder aan schouder voor dezelfde zaak stonden. Beiden maakten zich sterk voor een terugkeer naar de bronnen, beiden erkenden het gezag van de Schrift, beiden uitten ongezouten kritiek op de misstanden in de Rooms-Katholieke Kerk en beiden hadden genoeg van theologen die zich vooral met vraagstukken bezighielden waar gewone mensen niets aan hadden.

Luther zag echter al vroeg in dat er toch wel een fundamenteel verschil bestond tussen Erasmus en hemzelf. Volgens de reformator had de Rotterdammer te weinig oog voor de zondigheid van de mens. „Elke dag verlies ik meer vreugde aan Erasmus…”, schreef hij al in 1516 in een brief aan een collega. „Het menselijke telt bij hem meer dan het goddelijke. Wanneer je nogal wat van onze menselijke vermogens verwacht, oordeel je anders dan wanneer je alleen van genade wilt weten.”

Toch verdedigde Luther Erasmus in 1518 toen deze veel over zich heen kreeg omdat hij zich kritisch over de kerk had uitgelaten. „Ik kom altijd voor hem op en prijs hem met de hoogste lof zolang ik kan. En ik doe zeer mijn best niet te laten horen op welke punten ik met hem van mening verschil om zo de negatieve stemming tegen hem niet nog eens met mijn uitingen te versterken. Maar als ik ondanks alle waardering als theoloog en niet als filoloog over hem moet oordelen, dan treft men bij Erasmus veel aan wat volgens mij ongeschikt is voor de kennis van Christus.”

Luther schreef Erasmus op 28 maart 1519 nog een brief waarin hij hem feliciteerde met de vele gaven die deze had, maar ook met het feit dat hij zo veel kritiek kreeg. „Wat dat betreft zitten we immers op één lijn. En zeker nu mijn naam steeds bekender wordt en steeds vaker met die van Erasmus in verbinding wordt gebracht, leek het mij goed hem een brief te sturen.”

Kip en ei

Erasmus van zijn kant was steeds minder gelukkig met Luther omdat hij er steeds meer de schuld van kreeg de oorzaak van de Reformatie te zijn geweest. Gezegd werd dat Luther de kip was die uit het ei kwam dat Erasmus had gelegd. De humanist nam afstand van de Wittenberger en wenste op geen enkele manier in het kerkelijke conflict betrokken te worden. Erasmus wilde vrede, maar vooral ook rust. Voor zijn inkomen was hij sterk afhankelijk van Romegetrouwe figuren. Langzaam, maar onmiskenbaar begon hij publiekelijk afstand van Luther te nemen.

Dat ontging Luther natuurlijk ook niet en daarom schreef hij in 1523 aan de Zwitserse theoloog Johannes Oecolampadius: „Wat de mening van Erasmus is of wat hij zegt dat zijn mening is, is overduidelijk in zijn boeken te lezen, zowel in zijn eerste als in zijn meest recente werken. Hoewel ik zijn stekeligheden overal merk, doe ik toch maar alsof ik zijn listen niet begrijp. Hij stelt zich namelijk zo op alsof hij publiek niet een vijand van mij is hoewel ik hem beter doorgrond dan hij zelf denkt. Hij heeft gedaan waartoe hij voorbestemd was: hij heeft de kennis van de brontalen ingevoerd om de mensen terug te roepen van godslasterlijke studies. Misschien zal hij met Mozes in de velden van Moab sterven (Deut. 34:5) want wat de godzaligheid betreft is hij tot betere studies niet gekomen. Ik zou heel graag zien dat hij zich niet bezighield met de uitleg van de Schrift en dat hij stopt met zijn parafrasen, want hiertoe ontbreekt hem elke bekwaamheid. Hij houdt de lezers dus tevergeefs bezig en belemmert ze in het leren kennen van de Schrift. Hij heeft genoeg gedaan door te laten zien wat niet goed was, maar het goede laten zien en ons in het beloofde land brengen, kan hij niet.”

Gevaarlijk

Voor Erasmus was het moment aangebroken om definitief met Luther te breken, en hij deed dit door een discussie op gang te brengen die duidelijk moest maken dat hij ten diepste helemaal niets met Luther van doen had. Hij publiceerde in 1524 een werkje met enkele overwegingen over de vrije wil: ”De libero arbitrio”. Erasmus poneerde hierin geen uitgesproken standpunten of stellingen –Erasmus waagde zich nooit aan stellingen– maar behandelde het thema veiligheidshalve vragenderwijs.

Terwijl Luther zich al enkele jaren verzette tegen de bewering dat de mens ook na de zondeval een vrije wil heeft, stelde Erasmus in dit geschrift dat de vrije wil een mens in staat stelt het eeuwige heil dat God bereid heeft naar zich toe te halen. Hij vond Luthers visie gevaarlijk omdat ze mensen laks kon maken. Luther op zijn beurt vond Erasmus’ opvatting gevaarlijk omdat ze mensen tot grote geloofsonzekerheid kon brengen. Hij schreef in 1524 aan Georg Spalatinus, secretaris van keurvorst Frederik de Wijze van Saksen: „Het is onbeschrijfelijk hoezeer ik een afkeer heb van dit boekje (van Erasmus) over de vrije wil. En dat terwijl ik er nog maar een paar bladzijden in gelezen heb. Het zal mij niet meevallen op een zo geleerd boek van een zo geleerd man te antwoorden.”

Verder had hij ook helemaal geen zin om met Erasmus in discussie te gaan en bovendien had hij op dat moment wel wat anders aan z’n hoofd. In 1525 had Luther te maken met de Boerenoorlog en met de strijd over het avondmaal; bovendien zou hij in dat jaar in het huwelijk treden met Katharina van Bora.

Hart van de zaak

Na enige tijd reageerde Luther toch, omdat hij wel inzag dat het hier ging om het hart van de zaak. Aan het einde zijn geschrift ”De servo arbitrio” (Over de geknechte wil) bedankte hij om die reden Erasmus: „Ik prijs het ten zeerste in je en ik vertel dat ook openlijk, dat je anders dan alle anderen, de enige bent die op de zaak zelf bent ingegaan, op de hoofdzaak, en dat je me niet bent lastiggevallen met andere zaken zoals het pausdom, het vagevuur, de aflaat en meer van dat soort onnozele dingen waarover bijna iedereen mij tot nu toe achter de broek heeft gezeten. Als enige heb jij het hart van de kwestie gezien en geprobeerd die vitale plek ook echt te treffen – waarvoor ik u van ganser harte dank.”

Late reactie

Pas op oudejaarsdag 1525 –een jaar nadat Erasmus’ boekje verscheen– begon Luther aan zijn reactie op ”De libero arbitrio”. Zoals uit de omvang van het boekwerk blijkt, is hij er ook wel even voor gaan zitten. Voorop stond bij Luther dat wij mensen geen vrije wil hebben en dat wij als het over genade en eeuwig leven gaat helemaal niets te vertellen hebben. God kiest. God bepaalt. God geeft. En waarom Hij de ene mens het geloof wel geeft en de andere niet, blijft voor ons verborgen. Daar hebben wij ook niets mee te maken. Wij hebben alleen te maken met de geopenbaarde God, de God Die naar ons toe komt en zegt: Geloof het Evangelie en je zult leven in eeuwigheid. Predestinatie is een Bijbels gegeven, maar hoe het werkt weet God alleen. Wat ons boven de pet gaat, gaat ons niet aan. Wij mogen ons aan Gods belofte houden en daar heeft een mens ook genoeg aan.

Hoe wezenlijk dit boek voor Luther was, bleek toen hij op een gegeven moment zei dat alles wat hij gepubliceerd had wel de kachel in mocht als zijn ”Grote Catechismus” (1528) en ”De servo” maar gespaard bleven. De breuk met Erasmus was definitief. Luther verafschuwde Erasmus om zijn houding en om zijn opvattingen. „Ik haat Erasmus. Ik haat hem uit alle kracht.” Met deze man in gesprek te gaan was onmogelijk. „Erasmus is een aal.” En dat was hem ook wel aan te zien, vond Luther. „Erasmus is, zoals zijn gelaatstrekken aantonen, een mens vol list en boosheid die zowel met God als met godsdienst spot.”

Zwijgen

Erasmus reageerde afkeurend en verweet Luther te impulsief te zijn en zich aan lasterlijke leugens en lachwekkende verwijten schuldig te maken. Daarna bleef het lange tijd stil. Luther kwam ook op het thema niet terug. Wat hem betrof was alles gezegd, en bovendien was het geen thema voor de preekstoel. Erasmus bleef voor Luther de man met de mooie praatjes. Een moralist die Christus alleen als voorbeeld maar niet als Verlosser wilde zien.

In 1533 laaide de discussie tussen Luther en Erasmus nog één keer op, maar nadat Erasmus zich nog een keer schriftelijk verweerd had, werd het definitief stil tussen beiden. Luther gaf twee jaar na Erasmus’ dood zijn laatste oordeel over hem: „Erasmus van Rotterdam schreef vele uitstekende werken. Hij had er het verstand en de tijd voor, had verder niets dat hem hinderde, had geen ambtelijke plichten, preekte niet, gaf geen colleges en hoefde ook geen zaken te doen. Hij had een levensstijl zonder God, leefde in volledige zelfverzekerdheid en stierf ook zo, zonder in zijn doodsstrijd te vragen naar een dienaar des Woords of naar de bediening van de sacramenten. God behoede mij dat ik in mijn stervensuur niet naar een gelovige dienaar zou vragen, ja, dat ik juist de eerste de beste erbij zou roepen en God zou loven. Dat soort dingen heeft hij in Rome geleerd, maar vanwege zijn aanzien en zijn boeken moeten wij er nu over zwijgen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer