Erasmus, een dwarse denker
Erasmus van Rotterdam is wereldberoemd, vooral door zijn uitgave van het Nieuwe Testament. De brutale Bijbelwetenschapper krijgt het echter stevig aan de stok met reformatoren en roomse inquisiteurs. Donderdag verschijnt er een nieuwe biografie over de Hollandse humanist: ”Erasmus: dwarsdenker”.
Het is 12 mei 1516. Erasmus vertrekt met tegenzin uit Bazel naar Brabant, waar de Bourgondische grootkanselier hem opwacht met een al te mooi klinkende belofte: een raadsheerschap aan het hof van de zestienjarige Karel V. Maar Erasmus heeft geld nodig, zoals altijd. Om te kunnen blijven schrijven. Dat ziet hij als zijn levenstaak.
Duitsland treurt ondertussen om Erasmus’ vertrek. De afscheidsbrieven stromen binnen. Fans smeken hem hun stad onderweg te bezoeken. Dan kunnen studenten ”Erasmus was hier” in de lesbanken krassen, zo schrijft iemand. Maar voor zo’n tournee heeft Erasmus helemaal geen tijd.
Op de dag na Pinksteren neemt hij afscheid van de Bazelse drukker Froben. Hij krijgt onder meer een partij presentexemplaren van zijn ”Novum Instrumentum” mee, de eerste gedrukte uitgave van het Griekse Nieuwe Testament ooit, aangevuld met een verbeterde tekst van de Latijnse Vulgaatbijbel en verhelderende aantekeningen. Die kan hij cadeau doen aan zijn vrienden.
Erasmus is op dat moment –een jaar voordat een Duitse monnik zijn 95 stellingen tegen misstanden in de kerk publiceert en een reformatie ontketent– een gevierd man. Als humanist streeft hij naar literaire en culturele vernieuwing door zelf de Griekse en Latijnse auteurs te bestuderen, onafhankelijk van wat de middeleeuwse commentatoren daarover hebben gezegd. Zijn boeken vinden gretig aftrek, tot in de hoogste kringen toe.
Moeder
Erasmus is dan de veertig al gepasseerd. Over zijn geboortejaar zal echter altijd een waas van onduidelijkheid blijven hangen. De meesten houden het op 1466, maar biograaf Sandra Langereis denkt daar anders over. „Er is geen boek of brief van Erasmus bewaard gebleven waarin hij zijn geboortejaar vermeldt”, zegt de historica in het tijdelijke pand van uitgeverij De Bezige Bij in de Amsterdamse wijk Watergraafsmeer. Maar allerlei puzzelstukjes –zoals de datum van de dood van Erasmus’ moeder tijdens een pestepidemie in Deventer– vormen voor haar het bewijs dat Herasmus, zoals hij officieel heet, „waarschijnlijk” op 28 oktober 1469 is geboren.
Erasmus’ moeder heet Margareta, komt uit Zevenbergen en is de dochter van een arts, genaamd Petrus. „Moeders blijven in de geschiedschrijving vaak wat op de achtergrond”, zegt Langereis spijtig. „Dat is jammer, omdat er kleine aanwijzingen zijn dat Margareta veel invloed op Erasmus heeft gehad.”
Dan is er zijn vader: Gerardus, een priester, die door zijn celibaatsgelofte niet mag trouwen, laat staan kinderen verwekken. Hij werkt lange tijd als kopiist van manuscriptboeken in de Italiaanse Marche, halverwege de dan al door studenten platgetreden route tussen Rome en Ferrara.
Erasmus verhult zijn buitenechtelijke afkomst zorgvuldig. Waarom is dat zo belangrijk voor hem?
„Historici leggen vaak de nadruk op het emotionele probleem dat Erasmus zou hebben gehad: hij was een bastaardkind van ongetrouwde ouders. En ook nog de zoon van een priester. Dat zal zeker een rol hebben gespeeld, maar ik denk dat zijn afkomst vooral problematisch werd in de jaren dat Luther op het toneel verscheen. Erasmus, die zelf ook tot priester was gewijd en in een klooster had gezeten, had de paus om dispensatie gevraagd voor zijn „verdoemde” afkomst. Hij was bang dat tegenstanders dit tegen hem zouden gebruiken. Ze zouden hem bijvoorbeeld kunnen verwijten dat hij geen partij voor Luther wilde kiezen omdat hij bij de paus in het krijt stond.
Erasmus’ geheime autobiografie, het ”Compendium” uit 1524, stond dan ook vol halve waarheden over zijn afkomst. Erasmus was best een bangelijke man, zeker als hij op reis ging. Hij liet zich in die tijd portretteren, stuurde een schilderij naar de aartsbisschop van Canterbury, met een briefje erbij: „Mocht er iets vervelends met mij gebeuren, dan heeft u in ieder geval nog een aandenken.”
Eramus had best goede redenen om echt bang te zijn, want hij werd toen al een poos buitengewoon vijandig bejegend door Luther en diens aanhangers. Zo werd hij vanuit Straatsburg, waar de hervormingsgezinde priester Wolfgang Capito over Erasmus’ verdoemde geboorte en dispensatie-aanvraag roddelde, in die jaren zelfs bedreigd met chantagebrieven, geschreven door volgelingen van Luther.”
Pas als hij in de veertig is, kan Erasmus in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Daar is wel een kerkelijk ambt voor nodig. Terwijl hij misstanden kritiseert, strijkt hij wel pensioenen op zonder er iets voor hoeven te doen. Is dat niet dubbel?
„Dat is inderdaad dubbel, maar hij leek daar geen problemen mee te hebben. Het was een eeuwenoude traditie om als pastoor een vicepastoor aan te stellen, die voor jou het werk deed. Je kreeg dan een deel van de inkomsten. Erasmus behoorde tot die wereld. Als 21e-eeuwer kun je zeggen dat dit niet klopt, maar in de belevingswereld van de vijftiende en zestiende eeuw was dat geen probleem.”
Waarin ligt vooral de betekenis van Erasmus’ uitgave van het Nieuwe Testament, waarop ook de Statenvertalers zich baseerden?
„Hij ging uit van de hemelse oorsprong van de Bijbel, maar vond dat mensen kennis van de klassieke literatuur moesten hebben om de Bijbel beter te begrijpen. Ook kerkvaders als Hieronymus en Augustinus waren geschoold in de late oudheid.
Erasmus was de eerste die terugging naar de Griekse grondtekst van de Bijbel en die reconstrueerde aan de hand van verschillende manuscripten. Als hij het daarbij had gelaten, was hij al wereldberoemd geweest. Maar hij plaatste daar een hertaalde, Latijnse Vulgaattekst naast, omdat de meeste mensen geen Grieks konden lezen. Zo konden priesters en leken die Latijn beheersten opnieuw kennismaken met de Bijbeltekst. Het bijbehorende notenapparaat was misschien nog belangrijker. Daarin maakte Erasmus zijn onderzoek transparant. Iedere ingreep in de vertaling, klein of groot, legde hij uit. Wat zijn de argumenten en tegenargumenten, welke bronnen zijn er gebruikt? Fenomenaal.”
Waarom kwam er zo veel kritiek op?
„Vooral omdat Erasmus het waagde de Vulgaat te hertalen. Zijn critici konden zich er ook enorm over opwinden dat autoriteiten als Augustinus en Hieronymus door hem werden tegengesproken in vertaalkeuzes. Hij liet geen enkele autoriteit onbevraagd.”
U besteedt veel aandacht aan Erasmus’ literaire werken. Wat zeggen zijn religieuze geschriften –bijvoorbeeld gebedenboeken– over zijn geloofsleven?
„Ik heb geprobeerd de nadruk te leggen op de teksten die Erasmus zélf het belangrijkst vond, het Novum Instrumentum bijvoorbeeld. Daar was hij het meest trots op.
Andere geschriften krijgen in de literatuur veel aandacht, zoals ”De opvoeding van een christenvorst”, maar ik besteed daar maar een paar zinnen aan. Erasmus beschouwde die als gelegenheidswerken, waarin hij niet veel tijd investeerde.
Erasmus was een gelovig man, dat staat wel vast. Hij was vooral bezorgd over de voortgang van zijn Bijbelonderzoek en daarom werd het Novum Instrumentum in een verbazend hoog tempo heruitgegeven.
In Bazel merkte Erasmus op een gegeven moment dat zijn populariteit tanende was en dat hij door Luther werd ingehaald. Hij besloot toen preekhandboeken samen te stellen en biechtboeken uit te geven. Daar was vraag naar. „Daar zal ik niemand mee tegen de haren instrijken”, schreef Erasmus. Hij was wel verbitterd, door alle kritiek die hij over zich heen kreeg vanwege zijn Bijbelwetenschappelijk werk, terwijl hij dacht dat hij zich enorm had ingespannen om het christendom een dienst te bewijzen en het geloof van mensen te verdiepen.”
Maar zijn zulke religieuze geschriften juist niet belangrijk om iets te weten te komen over Erasmus spiritualiteit?
„Ik denk dat ik daar al heel veel over heb gezegd door zijn Novum Instrumentum te beschrijven. Tegelijk vind ik het lastig om aan te geven hoe Erasmus’ geloofsleven er precies uitzag, omdat ik zelf niet gelovig ben.
Erasmus vond het in ieder geval problematisch dat Luther en diens volgelingen de „ware waarheid”, zoals ze dat noemden, opeisten. Hij ging zelf op een veel rationelere manier met de Bijbel om. En dan de ruzies die de hervormers over geloofsartikelen maakten. Dat deed Erasmus verdriet. Hij hield van discussie, maar zocht ook altijd naar verbinding.”
U zet Luther neer als hardliner en Erasmus als kampioen van verdraagzaamheid.
„Nee, dat denk ik niet. Kijk, in de zomer van 1523 werden er in Brussel voor het eerst mensen ter dood gebracht vanwege hun lutherse overtuigingen. Luther publiceerde na het vernemen van het nieuws zijn ”Brief aan de christenen in Nederland”, waarin hij alle vervolgde christenen moed insprak door de geëxecuteerde augustijnen op een voetstuk te plaatsen wegens hun doodsverachting. Op dat moment besefte Erasmus: Nu gaan we echt een grens over. In reactie daarop schreef hij zijn boek over de vrije wil. Hij kon niet langer zwijgen.”
Erasmus wilde ook hervormingen?
„Hij wilde de priesteropleidingen hervormen en geloofde dat het dan goed zou komen met de Katholieke Kerk. Een nieuwe generatie priesters, geschoold in het humanistische gedachtegoed, zou geloofszaken op een rationele manier benaderen en de kerk van binnenuit vernieuwen en bijgeloof bestrijden. Misschien was Erasmus daarin wat te naïef. De kerk bleef belust op geld en macht.”
Moderne humanisten „geloven in de kracht van mensen”, zeggen ze zelf. Ze zien Erasmus als hun held. Terecht?
„Het humanisme van het Humanistisch Verbond is iets heel anders dan het humanisme van Erasmus. Dat laatste had te maken met een scholingsideaal, geënt op de klassieke oudheid. Er is een soort Babylonische spraakverwarring ontstaan. Iedereen kan zich Erasmus toe-eigenen; het is maar net waarnaar je op zoek bent.”
U schreef een biografie over de Antwerpse drukker en uitgever Christoffel Plantijn; een volgend boek gaat over astronoom Eise Eisinga. U bent zelf niet gelovig; waar komt de fascinatie voor Bijbeluitgaven en christelijke wetenschappers vandaan?
„Als historicus moet ik me verhouden tot de thema’s die voor de mensen die ik bestudeer van kardinaal belang waren – en daar horen religie en geloof zeker bij.
Ook mijn achtergrond speelt een rol. Ik ben de derde generatie heiden, van vaders kant. Hij had een abonnement op het communistische blad De Waarheid – eigenlijk was dat ook een soort religie. Mijn moeder kwam uit een streng christelijk milieu, een gezin met de Bijbel. Het geloof bezorgde haar meer verdriet dan troost. Dat heeft me altijd gefascineerd.
In mijn familiegeschiedenis heeft geloof mensen uit elkaar verdreven. Misschien spreekt Erasmus me daarom zo aan. Geloof is er om troost te bieden. Dat heeft iedereen nodig, ook ongelovigen. Ik beschouw mijn onderzoek naar Erasmus, die rationeel en verdraagzaam was, als een handreiking voor de moderne mens.”
Erasmus. Dwarsdenker, Sandra Langereis; uitg. De Bezige Bij, 784 blz.; € 39,99