Religies zijn niet gelijkwaardig, mensen wel
Wie de christelijke levensovertuiging ernstig neemt, gelooft niet dat alle religies evenveel waard zijn. Maar hoe kun je dat zeggen, en tegelijkertijd de niet-christen voor 100 procent als je gelijke zien?
Het is een liedje van Van Kooten en De Bie uit 1984, een liedje dat voor christenen op het randje van aanstootgevend zit: „Onze God is de beste,/ onze God is kampioen,/ daarom zijn wij in het Westen/ relatief in goeden doen./ Kijk die andere religies,/ wat een puinhoop heerst er daar:/ baby’s vol met vieze vliegies,/ hele volk’ren de sigaar.”
Dat is het welvaartsevangelie in een notendop. Zo zullen wij christenen het nooit zeggen, we mogen het zelfs niet denken van onszelf. Maar de vraag is of we het, in een diep verscholen hoekje van ons hart, niet zo voelen. Dat we beter zijn dan andere mensen. Dat het de eigen schuld is van die anderen dat ze het niet zo goed hebben als wij. De een kijkt denigrerend naar asielzoekers, de ander naar PVV-stemmers, de derde naar moslims of wokisten of vaag-spirituele zoekers – een zwakke plek hebben we allemaal.
Het is die mentaliteit die Van Kooten en De Bie –terecht– aan de kaak stellen. Maar onder de woorden van het liedje zit tegelijkertijd ook snoeiharde religiekritiek, en die is een stuk vileiner: Hoe wagen mensen die in God geloven het op basis van hun godsdienst te denken dat ze beter zijn dan de rest? Hoe durven ze te denken dat hun godsdienst beter is dan die van andere mensen?
Terwijl dat laatste natuurlijk iets is wat iederéén denkt. Waarom zou je anders een levensbeschouwing, een religieuze of politieke overtuiging hebben? Toch alleen omdat je denkt dat die levensbeschouwing, die overtuiging, beter is dan alle andere?
Ook mensen die zeggen niet religieus te zijn hebben daar last van. Dat zie je heel goed in de politiek, waar ‘gelovigen’ in een links of rechts verhaal elkaar de tent uitvechten op basis van hun overtuigingen. Niks relativeren, niks ”alle overtuigingen zijn gelijkwaardig”. GroenLinks is goed en PVV is slecht. Of omgekeerd, afhankelijk van waar je staat. Zelfs mensen die vinden dat het niet waar kan zijn dat één geloof het ware geloof is en dat er in alle geloven samen wel iets zit, denken logischerwijs dat hun overtuiging beter is dan alle andere.
Ik begrijp overigens best dat je zo gaat denken, geconfronteerd met alle diversiteit in onze verdeelde samenleving.
„Hoe weet je dat nou”, vroeg ik als kind aan mijn vader, „dat wij het niet mis hebben? Dat het christendom echt de beste godsdienst is?”
„Dat wéét je niet”, zei mijn vader. „Dat is iets wat je moet gelóven. Wat je gegeven wordt.”
En gelijk had hij, dat is natuurlijk het ultieme antwoord.
Maar helemaal bevredigen deed het me niet. Ik wilde wel graag argumenten hebben, rationele argumenten, waarmee ik de discussie in mezelf tot zwijgen kon brengen.
Die argumenten kwamen later, in preken die ik hoorde, in boeken die ik las. Het christendom, begreep ik, is geen godsdienst waarin je jezelf door hard werken en goed je plichten waar te nemen kunt opbouwen en verbeteren (al maken sommige christenen dat er wél van). Het is de enige godsdienst waarin je letterlijk van genade moet leven. Schuldig, verlost, dankbaar. „Het christendom zegt dat mensen zich moeten bekeren en het belooft vergeving”, schreef C.S. Lewis. „Het heeft daarom niets te melden aan mensen die niet weten dat ze iets gedaan hebben waarvan ze zich moeten bekeren en die denken geen vergeving nodig te hebben.”
Die gedachten hebben me destijds geholpen. Maar als het erop aankomt weet ik nog steeds geen beter antwoord dan wat mijn vader me gaf. Het geloof wordt je gegeven.
Sinds ik op die manier naar de wereld heb leren kijken, kan ik niet anders dan het christendom accepteren als werkelijkheid, als waarheid. Ondanks starre of vrijzinnige uitwassen, ondanks al het kleinmenselijke, het ijdele, het belemmerende dat vastplakt aan de regels en de traditie van het christendom. Ondanks alle foute theologieën en ideologieën die met de Bijbel in de hand verdedigd worden.
Wat overigens niet betekent dat christenen de beste mensen zijn. Het is goed om dat erbij te zeggen, want een oordeel over andermans opvattingen wordt in onze samenleving snel opgevat als een oordeel over andermans persoon. Terwijl het onderscheid tussen opvattingen (die zeker niet gelijkwaardig zijn) en de menselijke aanhangers van die opvattingen (die wél gelijkwaardig zijn) juist cruciaal is binnen de christelijke levensbeschouwing.
Makkelijk is het niet om dat onderscheid te maken. Je kunt er levenslang mee worstelen: enerzijds geloven dat het christendom de waarheid is, goed en kwaad helder blijven onderscheiden en verwoorden, niets daarvan relativeren, en anderzijds de ander (met wie je het hartgrondig oneens bent) blijven zien als een mens die niet minder of slechter is dan jij. Omdat we nu eenmaal, in de woorden van Lewis, allemaal bekering en vergeving nodig hebben.
Het ergste is intussen: je kunt het met de mond belijden, terwijl je je tóch stiekem voelt als in het liedje van Van Kooten en De Bie. Het vergt heel wat nederigheid of (met een mooi oud woord) verootmoediging, wil je niet in de voorspelbare reflexen schieten als je je bedreigd voelt: óf hard terugschreeuwen dat je het beter weet óf je zwijgend superieur voelen. En zodra je dat doet, kun je weer van voren af aan beginnen.
De auteur is schrijver en journalist.