Er verrijzen nieuwe kerken, maar zie de veenbrand op de Biblebelt niet over het hoofd
Niet minder dan 1656 kerken of religieuze gebouwen openen op Open Monumentendag hun deuren voor het publiek. Maar inmiddels heeft een kwart van alle kerken in ons land een andere bestemming gekregen.
Moeten we harder knokken voor onze kerken? Vorige week liet minister Bruins van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap weten dat hij veel waarde hecht aan de instandhouding van kerkelijk erfgoed. Maar hij constateerde ook dat „steeds minder Nederlanders met regelmaat een kerk of kerkdienst bezoeken. De verwachting is daarom dat in de aankomende jaren honderden kerkgebouwen hun religieuze functie verliezen.” Zet je maar schrap, wil hij zeggen: Kerken blijven leeglopen en dus moeten we andere functies bedenken voor die –vaak– monumentale gebouwen.
Herbestemming van kerken roept nogal eens emoties op, afhankelijk van de functie die zo’n gebouw krijgt. Soms valt dat mee, zoals bij de kolossale Sint-Martinuskerk in Baak, een gehucht tussen Doetinchem en Zutphen. Deze rooms-katholieke kerk is recent geschikt gemaakt voor orgelconcerten. Op Open Monumentendag vindt het eerste concert plaats.
Maar soms valt het níét mee. Zoals bij de Laurentius in Weesp, die nu een brouwerij en een yogastudio herbergt. Of bij de Sint-Gertrudiskerk in Utrecht, waar je sinds dit voorjaar een sauna en een ijsbad kunt bezoeken. Het kan nog veel bonter, met disco’s en dansfeesten, zoals eerder dit jaar in de Apeldoornse Loolaankerk .
Daar zal het niet bij blijven, zoals de minister aangeeft. Van de ruim 7100 gebedshuizen in ons land hebben er al 1800, meer dan een kwart dus, een nieuwe functie gekregen, variërend van een overdekte markt (Cuyperskerk, Sas van Gent) en een Jumbo-supermarkt (Bernadettekerk, Helmond) tot een huisartsenpost (Theresiakerk, Borne) en een restaurant (Willibrorduskerk, Hooge Zwaluwe).
Emoties
Hoe komt het dat veel christenen geraakt worden door nieuwsberichten over herbestemming van kerken? Waar komen die emoties precies vandaan? Is een nachtclub in een kerk (Opstandingskerk, Brussel) daar ‘zondiger’ dan in de rosse buurt van die stad? Of zijn de stenen van die voormalige kerk ‘heiliger’ dan elders?
Rooms-katholieke kerken worden eerst officieel aan de eredienst onttrokken, omdat Rome het kerkgebouw zelf als een gewijde ruimte beschouwt. De kerk is het huis van God vanwege het sacramentshuisje. In dat kastje liggen de hosties waarvan rooms-katholieken geloven dat ze veranderd zijn in het lichaam van Jezus. Bij het ontwijden van de kerk wordt dit ‘allerheiligste’ plechtig de kerk uitgedragen. Protestanten kennen zoiets niet en sluiten hooguit op symbolische wijze de kanselbijbel als ze een kerkgebouw verlaten. Maar in beide gevallen blijft er een gewoon gebouw achter. Of is zo’n verlaten kerkgebouw toch méér dan hout en steen?
„Waar de leer van het Woord niet is versmaad, of afgewezen wordt, daar wordt een varkenshok gebouwd en geen kerk van God” - Johannes Calvijn
Jawel. Minister Bruins schreef vorige week in zijn brief aan de Tweede Kamer: „Kerkgebouwen zijn dragers van betekenis en zingeving.” Ze zijn het erfgoed van een rijk verleden, toen Nederland een christelijke natie was. Kerkgebouwen zijn als de gedenkstenen die Jozua liet stapelen langs de Jordaan (Joz. 4:6). Ze bieden de ouders gespreksstof om hun kinderen te vertellen over de wonderen van de Allerhoogste.
Dat veel van die gebouwen nu leegstaan of gebruikt worden als winkel, uitvaartcentrum of hotel, is dus een graadmeter voor de ontkerstening van de samenleving. De toren wijst fier naar de hemel, maar het oogt als een machteloos gebaar. Het is net als het randschrift God zij met ons op de twee-euromunt of de bede in de troonrede: zinvolle maar ontzielde symboliek . Genoeg reden om te treuren als er weer ergens een kerkdeur voorgoed dichtgaat.
Veenbrand
Ook de bewoner van de Biblebelt die trouw tweemaal per zondag fileparkeert bij een tot de nok gevulde kerk, mag zich wel zorgen maken. Wie meent dat deze kerkgebouwen niets te vrezen hebben, ziet de veenbrand in de gereformeerde gezindte over het hoofd. Wie zou niet wenen, vroegen lezers na recente nieuwsberichten over een nieuwe gezangenkwestie, kerkverlaters en een jongerenblad.
Zeker, er verrijzen nieuwe kerken, maar er is ook onheilig vuur: kerkgangers die meer waarde toekennen aan hout en steen dan aan het levende Woord. Dat is een pijnlijke vergissing. God woont niet in een aards heiligdom. Zijn tempel is in het hart van Zijn kinderen, mensen met een verbrijzelde en nederige geest.
Megastal
Uiteraard zijn onderlinge bijeenkomsten en dus ook kerkgebouwen noodzakelijk, maar niet vanwege de monumentale architectuur, de gewijde sfeer of het prachtige houtsnijwerk. Recent mopperde ds. M. van Kooten uit Elspeet in Terdege over moderne kerkgebouwen die meer weg hebben van een „megastal” dan van een bedehuis. „Al is het natuurlijk waar dat je beter in een varkensschuur kunt zitten waar het Woord recht verkondigd wordt dan in een kathedraal waar je bedrogen wordt voor de eeuwigheid.” Hij citeert Calvijn: „Waar de leer van het Woord niet is versmaad, of afgewezen wordt, daar wordt een varkenshok gebouwd en geen kerk van God.”
Overigens had Luther geen moeite met een varkenshok als bedehuis, schrijft hij in zijn verhandeling over de goede werken . Aan sierlijke gewaden, orgelspel en getijdengebeden hecht hij weinig waarde. In de kerk gaat het om de prediking, de bediening van de sacramenten, de dankzegging, en vooral om het ootmoedig en gelovig gebed. Een „gemeenschappelijke ernstige hartenkreet tot God” zal alle boze geesten verjagen, vromen behouden en zondaren bekeren.
„Satan helpt mee prachtige kerken te bouwen, als het gebed daardoor maar achterwege blijft” - Maarten Luther
Let op, zegt Luther, satan kent de kracht van het gebed. Daarom stimuleert hij ons om schitterende kerken te bouwen met „alle perken te buiten gaande praal”. De duivel vindt dat best. „Hij helpt dan juist mee, zodat wij dat werk voor het allerbeste houden en ons inbeelden dat we onze plicht daarmee wel vervuld hebben”, waardoor dat krachtig gebed achterwege blijft. „Maar als de boze geest merkt dat wij dit gebed willen beoefenen, al was het onder een strooien dak of in een varkensstal, dan zou hij dat zeker willen verhinderen. Hij zou veel banger zijn voor zo’n varkensstal dan voor al die hoge, grote en fraaie kerken, torens en klokken, waar dan ook, waarin het ontbreekt aan zo’n gebed.”
Natuurlijk kwam het niet in Luthers hoofd op om kathedralen af te breken en voortaan te kerken in een varkenskot. Nee, zei hij, laat die kerken, orgels en kloosters blijven, zodat mensen die nog niets begrijpen van het geloof toch aangetrokken worden door de pracht en praal ervan, „totdat ook zij het geloof leren verstaan”.
Koesteren dus, die monumenten. Tot de jongste dag, als er niet één steen meer op de andere zal staan. Dan zal blijken wat de vrucht ervan is geweest.
De auteur is hoofdredacteur van het Reformatorisch Dagblad.