Ds. P. den Butter: Ondanks teleurstelling nog altijd verwachting voor Israëls bekering
De verwachting voor Israël omspant het leven van ds. P. den Butter. Zijn eerste pennenvrucht ”Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid” kwam recent opnieuw uit. „God zal Zijn volk bekeren; dat is nog steeds mijn overtuiging.”
De emeritus predikant oogt kwetsbaar, in zijn stoel bij het raam. Schrijven en preken gaan niet meer. Recent liep hij een longontsteking op, waarvan hij nog nauwelijks hersteld is. Toch wilde hij het interview door laten gaan. Hij zag er wel tegen op. „Ik kan niet zo makkelijk meer uit mijn woorden komen.”
Daar is echter weinig van te merken. Zijn stem klinkt broos en een enkele keer kan hij niet op een naam komen, maar verder spreekt de 85-jarige predikant onafgebroken en trefzeker over het volk dat al meer dan zestig jaar zijn belangstelling heeft: Israël.
<InlineImage imgUrl=“https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F19283214_3f3b0c618e.JPG” caption=“De oude rechts en nieuwe editie van het boek “Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid”. beeld RD, Anton Dommerholt” alt=“19283214.JPG” />
De heruitgave van zijn boek, waarin hij op basis van de Bijbel en puriteinse schrijvers zijn toekomstverwachting voor het Joodse volk uiteenzet, was een verrassing voor de christelijke gereformeerde predikant. „Er is vaker om een herdruk gevraagd, maar ik had er geen fut meer voor. Na de RD-podcast over de puriteinen en Israël, twee jaar geleden, kwam de vraag terug. Uitgever Evert Barten van De Banier heeft toen mijn boek nagekeken op dingen die veranderd moesten worden. Dat was niet veel.”
U was in Israël in 1973, op het moment dat de Jom Kippoeroorlog uitbrak. Wat herinnert u zich daarvan?
„Onze groep was niet het enige toeristische gezelschap daar. Ds. J.H. Velema was er ook met een groep. Bij de uitbraak van de oorlog zaten wij in Jeruzalem en de groep van ds. Velema zat in Tiberias. Zij zagen het oorlogsgeweld aan de overkant van het Meer van Galilea en raakten in paniek. Het reisbureau probeerde de groep terug te krijgen en wilde dat wij ook teruggingen. Ik zei: „In onze groep is geen angst, maar ik zal elke avond met de groep bespreken of ze terug willen.” We zijn gebleven tot het einde van de reis. Niet alles kon doorgaan; soms was er geen bus, en er waren alleen oude chauffeurs die ongeschikt waren voor de oorlog.
We hadden echter geen idee van het oorlogsgeweld; het was bijna gebeurd met Israël. Toen we terugkwamen op het vliegveld, drongen de proporties van de oorlog pas tot me door. Het ene na het andere Amerikaanse vliegtuig landde met zwaar oorlogsmaterieel om Israël te helpen.
In Jeremia 30 had ik gelezen dat het herstel van Israël zou plaatsvinden in een tijd van grote benauwdheid. Ik dacht: zou dat nu zijn? Maar er is niets veranderd in de houding van het volk tegenover de Heere Jezus. Dat was voor mij een teleurstelling. Dan moet het er zeker nóg dieper door, dacht ik.”
Wanneer kwam de toekomstverwachting voor Israël voor het eerst op uw netvlies?
„Mijn aanvankelijke interesse voor Israël betrof niet de toekomst, maar de positie in het heden. Bij de Suezcrisis in 1956 waren er spanningen in het Midden-Oosten. Ik speurde de kranten daarover na. Die nieuwsgierigheid bleef en ik ben steeds meer bij de Bijbel terechtgekomen. Wat zegt de Heere in Zijn Woord en wat hebben de profetieën over Israël te betekenen?
Ik was opgegroeid met de vervangingstheologie: de kerk is in plaats van Israël gekomen. Daaraan begon ik steeds meer te twijfelen. Later las ik wat puriteinen zoals Perkins en Edwards op grond van Gods beloften hadden geschreven over de toekomst van Israël. Toen uitgeverij De Orchidee uit Lisse mij vroeg om een boek over Israël te schrijven, wist ik wel wat voor boek dat moest worden.”
Welke uitwerking had uw boek in 1978?
„In die tijd waren er eigenlijk drie stromingen: de vervangingstheologie, de idee dat je over Israël geen kwaad woord mag zeggen, en Israël als oudste broeder maar tegelijk als vijand van onze Zaligmaker. Vooral vanuit de tweede groep kwam er heftige kritiek. Ik werd zelfs van antisemitisme beschuldigd.
Wat betreft mijn eigen kerkverband is dit een delicate vraag; ik moet voorzichtig zijn. Eigenlijk was daar geen plaats voor mijn opvatting. De gedachte leefde: de Jood komt er toch wel via het verbond en de wet, al werd dit niet hardop zo gezegd. Maar de Heere Jezus heeft de apostelen opgedragen het Evangelie te verkondigen, beginnende van Jeruzalem – jawel, bij de Joden.
In de Gereformeerde Bond en in de Gereformeerde Gemeenten was wel aandacht voor dezelfde lijn als waarin ik dacht. Ik kreeg een telefoontje van ds. R. Boogaard uit Leiderdorp, die bij onder anderen Joachim Mobachius dezelfde dingen had ontdekt als ik. Dat was het begin van intensiever contact tussen hem en mij.
In de Gereformeerde Gemeenten dachten later ook andere predikanten over Israël na, zoals C.J. Meeuse, W. Silfhout en C. Neele. Er is zelfs iemand uitgezonden naar Israël. Maar Boogaard is baanbrekend geweest binnen zijn kerkverband; dat mag met meer nadruk gezegd worden.”
Had u graag in Israël willen werken?
„Dat is wel ter sprake geweest. Na de Jom Kippoeroorlog heb ik aangeklopt bij het christelijke gereformeerde deputaatschap voor Evangelieverkondiging onder Israël. Ik vroeg of er werk zou kunnen zijn voor iemand in Israël. Tegelijk wist ik dat mijn visie daarop niet geheel zou sporen met hun visie. Op de vraag of ik het zou willen, heb ik geen ja en geen nee gezegd. Wel heb ik tegen de Heere gezegd: Als er een plek komt, onttrek ik me niet, maar dan moet het wel duidelijk bij U vandaan komen. Ik ga niet bij de deur staan duwen tot die opengaat.
<InlineImage imgUrl=“https://images.rd.nl/fill/w:2500/h:2500/plain/https%3A%2F%2Ferdee-prod-bucket-s3-001.ams3.cdn.digitaloceanspaces.com%2F19283234_5d5ff841c4.JPG” caption=“Ds. P. den Butter, schrijver van het boek “Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid”. beeld RD, Anton Dommerholt” alt=“19283234.JPG” />
Toen er via het deputaatschap geen perspectieven kwamen, opende zich de deur van het werken onder de Joden in Canada. Collega-predikanten daar zeiden dat in Toronto al net zo veel Joden woonden als in heel Palestina. Toen ben ik in 1975 naar Canada gegaan.”
Wat deed u onder de Joden in Canada?
„In de Joodse buurt van Toronto bezocht ik synagogen en boekwinkeltjes. Er ging een wereld voor me open. Wat ik tot dan toe had gezien en gehoord, was fragmentarisch. Ik nam materiaal mee uit Joodse boekwinkels en ben gaan studeren in hun theologie. Ik schrok ervan hoe Israël nog altijd volhardt in het afwijzen van de Messias. Maar het veranderde mijn hoop voor het volk niet.”
De schorre stem van ds. Den Butter verheft zich: „Ik zag wel dat het wonder van de toekomstige bekering van Israël nog veel groter zou zijn dan ik gedacht had; dat die bekering wel zó radicaal en indrukwekkend moest zijn, dat Paulus spreekt over „het leven uit de doden”.
In Canada ging ook veel tijd zitten in uitnodigingen van onze kerken daar om te komen spreken. Ik vond het mooi om mensen de ogen te openen voor de roeping om aan de Joden het Evangelie te verkondigen. We zijn ook gaan collecteren voor de stichting Christian Witness to Israël, tegenwoordig International Mission to Jewish People, oorspronkelijk opgericht door McCheyne.”
De Joden in Toronto waren niet ontvankelijk voor uw boodschap?
„Nee. Ik merkte dat er twee soorten synagogen waren. Het liberale Reformjodendom onthutste me. Eigenlijk was die godsdienst een fossiel van godsdienstige gebruiken. Op mijn vraag „Wie is de Messias?” kwam het antwoord dat zij daarbij niet aan een persoon denken, maar aan een messiaanse beweging.
Aan de andere kant waren er de orthodoxe Joden, zoals je die ook in de Jeruzalemse wijk Mea Sjearim vindt: zwarte kleding en hoeden, gebedskwasten, enzovoort. Maar daar heb je als christen helemaal geen entree.”
Hebben christenen nog wel een taak in Evangelieverkondiging onder de Joden?
„Ik weet niet goed in welke vorm dat moet gebeuren. Vanuit mijn ervaringen in Canada denk ik dat dit niet zozeer een werk is vanuit de kerken, maar dat het vooral door Messiasbelijdende Joden moet gebeuren. Voor de rest moet het een bovennatuurlijk ingrijpen van God zijn. Het moet gaan zoals bij Paulus: „Wie zijt Gij, Heere? Ik ben Jezus”; zoals hij van een farizeeër een volgeling van Jezus werd. Dan zal iedereen zeggen: „Dit werk is van de Heere!””
Uw visie is niet veranderd sinds 1978?
„Toen ik me bezon op de herdruk, dacht ik: mijn toen uitgesproken verwachting was gegrond op wat de Heere in Zijn Woord gezegd heeft. Dat heeft nog steeds mijn overtuiging, ondanks de kritiek op het boek, die ik destijds kreeg. Ook mijn visie op de uitleg van Bijbelteksten is niet veranderd.
Maar er is óók niets veranderd in de houding van de Joden tegenover Jezus; dat heeft me wel eens verbaasd. Het resultaat dat Messiasbelijdende Joden op hun evangelisatiewerk hebben, is heel gering.”
Het hoofdstuk in uw boek dat over de landbelofte gaat, is vooral gestoeld op oudtestamentische teksten; het Nieuwe Testament zegt daar vrijwel niets over. Gaat de landbelofte nog in vervulling?
„In het Oude Testament is het heil vaak mede gelegen in aardse goederen. Het Nieuwe Testament is meer uitsluitend op het geestelijke heil betrokken. Ik denk dat we dat ook in het oog moeten houden bij de landbelofte. Ik maak me er niet zo druk meer om. Bovendien: waar zouden die grenzen liggen? Alleen al vanuit het Oude Testament is dat niet duidelijk aan te wijzen. Je moet de landbelofte niet negeren, maar als we ons daarop te veel concentreren, kunnen we de hoofdlijn van de geestelijke verlossing van Israël uit het oog verliezen.”
Terwijl u toch een lang hoofdstuk aan de landbelofte wijdt…
Aarzelend: „Misschien… Je had het over dingen die ik nu misschien anders zou willen zeggen. Hier heb je een aspect: zou ik nu nog zo veel conclusies durven trekken uit de belofte dat Israël het land zou bezitten tot een „eeuwigdurende bezitting” (Genesis 17)? Het Hebreeuwse woord ”olam” kan ook een lange tijd betekenen. Indertijd heeft professor Oosterhof mij hieraan herinnerd.”
U schrijft dat de toekomstige bekering van Israël een bloeitijd onder de heidenen tot gevolg zal hebben. Hoe ziet u dat precies?
„Door de puriteinen zijn mijn ogen niet alleen geopend voor de toekomst van Israël, maar ook voor de toekomst van de wereld en het christendom in de wereld. Vooral in Jonathan Edwards’ boek ”A History of the Work of Redemption” vond ik hierover veel. Het zal hoe langer hoe slechter gaan in de wereld. Daarna komt het moment van de antichrist, een tijd van grote benauwdheid voor de kerk en de Joden. Dan komt de Heere Jezus, niet lichamelijk, maar door Zijn Woord, en Hij zal de antichrist met de adem van Zijn mond verslaan.
Als de Heere dan begonnen is, werkt hij door: Israël zal bekeerd worden en de heidenen krijgen het Evangelie van de Joden te horen. De belofte „Dit volk heb Ik Mij geformeerd; zij zullen Mijn lof vertellen” moet vervuld worden. Daarna komt een periode van geestelijke bloei. De profeten zeggen dat we dan zullen zien „dat Ik God ben”.
Verder kan ik geen details geven hoe dit allemaal zal gebeuren. Ik zeg liever twintig keer „Ik weet het niet”, dan één keer „Ik weet het wel”, terwijl ik de plank mis sla. Eén ding is mij uit het Woord van God duidelijk geworden: het is in de geschiedenis van Israël altijd veel wonderlijker gegaan dan we konden voorspellen. Gods werk is altijd wonderlijk.”
Bent u teleurgesteld dat u geen massale bekering van de Joden hebt meegemaakt?
„Ik kan niet hetzelfde zeggen als Paulus: dat de onbekeerlijkheid van Israël voor hem een gedurige smart is, dat hij wel verbannen wenste te zijn in plaats van Christus voor zijn broeders. Als je dat zegt, moet je het wel echt menen. Maar het is wel een teleurstelling dat de Heere Jezus, Die voor jou het werk der verlossing aangebracht heeft, door Israël nog steeds buiten de deur wordt gehouden. Dat is pijnlijk. En als ik dat al pijnlijk vind, dan is het voor de Heere Jezus nog duizend keer meer pijnlijk. En dan weet Hij wel hoe Hij dat moet herstellen.”
Volk tussen eeuwigheid en eenzaamheid, ds. P. den Butter; uitg. De Banier; 292 blz.; € 19,95