Label ”antisemitisme” voor christenen vaak gevaarlijk
De term ”antisemitisme” is voor christenen vaak gevaarlijk. Al jarenlang wordt in wetenschappelijke publicaties dit label op christelijke teksten (inclusief het Nieuwe Testament) gedrukt. Intussen is dat doorgedrongen in veel populaire literatuur. Het wachten is, ook in Nederland, op de praktijk.
Mijn artikel ”Antisemitisme vaak ook gevaarlijk begrip” (RD 7-6) betoogt dat de term een label kan worden om christenen te brandmerken. Ik noemde als voorbeeld de veroordeling van dichter Jacobus Revius als ”antisemiet”. Waar en door wie dat recent is gedaan, is simpel op internet te vinden. Zelf keek ik daarbij ook naar de kanttekeningen bij de Statenvertaling, waaraan revisor Revius meewerkte. Volgens dezelfde criteria zouden zij veroordeling verdienen.
Net zomin als Revius zijn die kanttekeningen voor mij het enige en laatste woord. Het lijkt mij een zegen dat Bijbeluitleg na 1637 doorging. Ik merk wel op dat die kanttekeningen eeuwenoude vroegkerkelijke tradities weergeven en tegelijk door en door reformatorisch zijn. De hedendaagse lezer wordt vaak getroffen door de accuraatheid en het geestelijk inzicht van de kanttekenaren.
Bijbeluitleg
Geert de Korte van het Centrum voor Israëlstudies meldde zich met kritiek op mijn artikel (RD 28-6). Revius heeft volgens hem ongelijk (en impliciet ook de kanttekenaren, maar dat ‘vergeet’ hij de RD-lezers te zeggen). Na de Shoah, aldus De Korte, „rust op ons de grote verantwoordelijkheid” om allerlei teksten in het Nieuwe Testament „opnieuw te bestuderen”.
Werkelijk? Dus de ”Shoah” of ”Holocaust” als sleutel om het Nieuwe Testament te verstaan? Als min of meer getraind nieuwtestamenticus (mijn hoofdbijvak doctoraal was eertijds NT bij de Utrechtse prof. Van Unnik; nadien publiceerde ik over patristische en reformatorische exegese van het NT) heb ik dit vaker gehoord. Maar met bijvoorbeeld Van Unnik weiger ik dergelijke sleutels toe te passen. Niet die van ”feministische” of ”racistische” of ”postkoloniale” of wat voor ”exegese” ook maar. Evenmin een dwingende post-Holocaustuitleg.
”Sacra scriptura sui ipsius interpres”: de Bijbel legt zichzelf uit. Augustinus verwoordde dat principe al en het werd een reformatorische kernspreuk. Het betekent niet dat ontwikkelingen in tijd en denkklimaat of persoonlijke levensvragen in de exegese geen rol mogen spelen. Dat moeten ze zelfs, wil Bijbeluitleg niet in het luchtledige eindigen. Maar ik signaleer een gevaar wanneer een post-Shoahuitleg wordt opgedrongen. Daar is De Korte als vertegenwoordiger van het CIS nu mee bezig.
Betekenis ”Jood”
Om hem wat meer op weg te helpen over de rol van Joden in Jezus’ veroordeling en kruisiging, raadpleeg ik simpelweg mijn Trommius’ Bijbelconcordantie (en check ik diens gegevens met allereerst een concordantie op het Griekse NT). Ik doe maar een eenvoudige zoektocht, slechts naar het woord Jood (en weet dat voor een completer overzicht ook woorden als Israël, volk, menigte enzovoorts geraadpleegd moeten worden). Jood (Ioudaios) komt in het NT vele tientallen keren voor. Heel vaak slechts in de betekenis van ”bewoner van Judea”, vaak in meer algemene zin (”Jood” staat pars pro toto voor het hele volk), vaak ook in de betekenis dat ”de Joden” Christus hebben gekruisigd.
Bij mijn eerdergenoemde teksten (Handelingen 2:23 en 36; 5:30; 13:28, een gering aantal, beperkt tot wat Handelingen meldt over de verkondiging van Petrus en Paulus) heeft De Korte een aantal opmerkingen. Die visies zijn mij zeker bekend, maar ik deel ze niet.
David Flusser
Wat De Korte beweert, is in feite de zienswijze van Joodse geleerden zoals David Flusser (bijvoorbeeld in ”Last Days in Jerusalem”, Tel Aviv 1980). Flusser stelt dat Joden geen enkele schuld hadden aan Jezus’ kruisiging. „Het originele verhaal” (volgens pM = proto-Markus, voorloper van Markusevangelie) noemt geen doodstraf. De doodsveroordeling door de hogepriester en alle aanwezigen (Markus 14:64) is „een verzinsel van Markus”. Want, aldus Flusser: de Joodse bronnen opgenomen in de Talmoed weerspreken wat Markus, Mattheüs en Lukas over het proces van Jezus melden. „Noch de aanklacht, de volgorde, de tijd, de methode of de plaats” zijn correct.
Wat er allemaal in het Johannesevangelie staat, wenst Flusser, zo meldt hij nadrukkelijk, niet eens te bespreken. Hoewel Johannes door en door Joods is (en mogelijk zelfs het oudste evangelie), zijn voor Flusser de latere Joodse bronnen gezaghebbend.
Volk als geheel
Nu lijkt dat voor een vertegenwoordiger van het CIS (kennelijk een groot bewonderaar van rabbi Sacks en collega’s) inmiddels ook zo te zijn. Ik neem echter de vrijheid om De Korte te weerspreken. Joodse schuld aan Jezus’ dood kan men à la Flusser pogen uit de getuigenissen van de evangeliën weg te redeneren. Maar ook gelijkenissen zoals die van de boze wijngaardeniers (Markus 12 enzovoorts) weerspreken dat. Het gaat om het Joodse volk, waarbij de acteurs in Jeruzalem pars pro toto staan voor het volk als geheel. Dat lees ik ook duidelijk in bijvoorbeeld Handelingen 10:37-39 en 1 Thessalonicenzen 2:14-16.
De International Holocaust Remembrance Alliance, de ngo waarop ik in mijn eerste artikel wees, brandmerkt de „bewering” (term De Korte) dat Joden Jezus hebben gedood, als antisemitisme. Of die „bewering” gebruikt wordt tegen Israël of tegen Israëli’s lijkt mij (contra De Korte) een nogal zinledige toevoeging en daarom is die in mijn eerste artikel niet gemeld. Men zal die „bewering” immers altijd beschouwen als gericht tegen ”Israël” (het volk of de staat?) of tegen Israëli’s.
Het verschil tussen antisemitisme en anti-judaïsme heb ik in mijn eerste artikel zo kort en helder mogelijk uitgelegd. De belerende opmerkingen van De Korte in dezen zijn dus overbodig. Wellicht is nog deze toevoeging nuttig: de titel van het boek dat een grote aanjager werd in de discussie over antisemitisme of anti-judaïsme in het vroege christendom luidt: ”Antisemitism and the Foundations of Christianity” (New York 1979).
Verboden preken en lessen?
Wat dit alles kan betekenen in de praktijk? Ik stel me een predikant voor die (zoals intussen meestal gebeurt) niet met meel in de mond spreekt, maar in eerlijke voorzichtigheid zegt wat de Bijbelteksten melden. Ik stel mij leraren en leraressen voor die de klassieke kanttekeningen raadplegen voor hun onderwijs en spreken zoals Revius. Of zomaar een juffrouw van de zondagsschool die vertelt dat de Joden in Damascus Paulus wilden doden (en dat het niet bij deze ene keer bleef). Of een docent die uit de vroegste kerkgeschiedenis het verhaal van martelaar Stephanus voluit vertelt en later dat „de Joden” in Smyrna het hardst liepen om takkenbossen voor Polycarpus’ brandstapel aan te dragen.
Komen er met het verplichte onderwijs in de Holocaust inspecteurs die zeggen: zó mag je dat niet vertellen? Of inquisiteurs die bepaalde preken als ”antisemitisme” verbieden? Of erger?
Dát is nu wat ik bedoel met ”Antisemitisme vaak ook gevaarlijk begrip”. Verdere tegenspraak op De Kortes filosemitische en zelfs judaïserende standpunten (bij zijn CIS onderwijzen rabbijnen heden de rechte uitleg van Jesaja? Dus Jezus Messias niet de Ebed JHWH, de Knecht des HEEREN?) kan de auteur voorlopig vinden bij Paulus, Petrus, Johannes en ook Ambrosius.
De auteur is emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis en patristiek aan de Universiteit Utrecht en Radboud Universiteit Nijmegen en buitengewoon hoogleraar vroeg christendom aan de Universiteit van Pretoria.