„Verschrikkelijk, verschrikkelijk, ik moet sterven, en waarvoor! Wat heb ik eigenlijk voor slechts gedaan?” schreef Dirkmaat in zijn laatste brief
De Nederlandse koopman Jacob Dirkmaat werd in 1943 in Oostenrijk onthoofd. Hij had zich beziggehouden met ongeoorloofde handel en de nazi’s vonden dat er een voorbeeld moest worden gesteld. Een tragisch einde van een roerig leven.
Voor theaterregisseur Frances Sanders (1955) is ”De man die weg moest. Hoe het leven van mijn grootvader in 1943 eindigde onder de guillotine” haar eerste boek, en tegelijk een diepgravend onderzoek naar haar familiegeschiedenis. Wat ze niet kon achterhalen, heeft ze zelf ingevuld: zo zou het gegaan kunnen zijn; zo zou er kunnen zijn gesproken en gedacht. Dat leidde tot een boek dat van het begin tot het einde boeit, maar waarin een lezer zich wel voortdurend afvraagt wat er echt is gebeurd en wat erbij bedacht is.
Op de ochtend van 2 juni 1943 zeiden de advocaten van Jacob Dirkmaat nog tegen de Oostenrijkse vrouw met wie hij samenleefde dat zijn zaak er goed voorstond. Ze stuurde hem een briefje met het goede nieuws. Inmiddels was hij echter al overgebracht naar een „armezondaarscel”, zoals de ruimten werden genoemd waar mensen hun laatste uren doorbrachten voordat de valbijl een einde aan hun leven maakte.
Laatste brief
Nogal macaber is dat de beul zich voor zo’n sessie steevast in rokkostuum stak, compleet met vlinderdas en een smetteloos wit overhemd. Zo hakte hij het hoofd van de romp. „Het lijk wordt in een van de kisten gelegd die in de ruimte ernaast op hun mistroostige inhoud wachten. Een kleine kist. Het hoofd ligt tussen de benen, dat scheelt hout. Jacob Dirkmaat is de eerste van achttien mannen die op deze lenteavond in 1943 in het Grauwe Huis worden onthoofd. Elke twee à drie minuten één.”
„Verschrikkelijk, verschrikkelijk, ik moet sterven, en waarvoor! Wat heb ik eigenlijk voor slechts gedaan?” schreef Dirkmaat in zijn laatste brief. Hij had zich beziggehouden met ongeoorloofde handel, dat wel. Een compagnon had hem erin geluisd. De Nederlander, die inmiddels zeven jaar in Oostenrijk verbleef, moest het met de dood bekopen.
„Koopman Jacob Dirkmaat kreeg van de nazi’s de doodstraf vanwege „perverse zelfverrijking en nietsontziend eigenbelang””
Uit de laatste brieven van Sanders’ opa spreekt wanhoop. In Nederland behoorde hij tot de Gereformeerde Kerken, maar in Oostenrijk ging hij zelden meer naar de kerk. Daarover had hij wroeging toen hij wist dat hij zou worden omgebracht. „Ik heb geleefd alsof er geen geboden Gods waren en ik heb van den eenen dag in den anderen geleefd alsof er geen God was”, schreef hij aan zijn kinderen in Nederland. „’s Zondags ging ik, in plaats van naar de kerk, het Wiener Wald in en maakte ik uitstapjes. (…) Ik vrees zoo dat God in Zijn heiligen toorn mij zal verstooten. Zal het nu te laat zijn?”
Zijn kleindochter heeft geen positief beeld bij Dirkmaats godsdienstige verleden: „Holle, zalvende woorden van de kerk die boete en berusting prediken”, „zijn gereformeerde opvoeding heeft hem grondig ingeprent dat een fatsoenlijke man dergelijke aardse geneugten niet zal begeren”, „gedragen donderpreken”, en: „Het geloof dat in de kerk in Broek op Langedijk van de kansel bulderde, heeft jarenlang als een morele molensteen om zijn nek gehangen en nu, in zijn vertwijfeling, wendt mijn grootvader zich toch weer tot God.” Dat klinkt allemaal niet erg objectief.
Tegenslag
Aan Dirkmaats levenseinde op 61-jarige leeftijd was veel tragiek voorafgegaan. Veel economische tegenslag. Een faillissement. Het overlijden van zijn vrouw in 1926 na de geboorte van een levenloos kind. Geldgebrek, waardoor hij jarenlang bij familieleden in de schuld stond. Een ongeval waardoor hij zijn verdere leven mank liep. Het overlijden van een dochter, 16 jaar oud.
Dirkmaat verhuisde in 1927 van Broek op Langedijk naar Amsterdam, en in 1936 naar Wenen. In de Oostenrijkse hoofdstad kreeg hij een relatie met zijn hospita. Soms wilde hij zijn kinderen in Nederland bezoeken, maar het kwam er niet van. Zijn schoon- en kleinkinderen heeft hij nooit ontmoet.
Jacob Dirkmaat werkte hard, maar ging dubieuze connecties aan. Dat kostte hem uiteindelijk de kop, letterlijk. Vanwege „perverse zelfverrijking en nietsontziend eigenbelang” legde de rechtbank de doodstraf op.
„Uit de laatste brieven van Dirkmaat spreekt wanhoop over zijn geestelijke staat”
Verzoeken om gratie haalden niets uit. De nazi’s wilden een voorbeeld stellen. Met minder dan de doodstraf mocht Dirkmaat niet wegkomen, zo was van hogerhand verordineerd. „Het valse vonnis is daardoor ontstaan, dat de Partij in Weenen wilde laten zien, hoe energiek men tegen de voortwoekerende corruptie wilde strijden”, volgens een naoorlogse verklaring. De rechtbank schreef aan de Nederlandse ambassadeur „dat het vonnis van de heer J. Dirkmaat als buitensporig kan worden aangemerkt”. Daarmee hadden zijn kinderen hun vader niet terug.
Vruchteloos zoeken
Dirkmaat stierf onder de guillotine. Die was er niet alleen tijdens de Franse Revolutie, maar ook tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de Oostenrijkse hoofdstad. In de jaren 1942-1945 werden 1210 mannen en vrouwen daar met de valbijl ter dood gebracht. Dirkmaat was een van hen.
„Nadat hun vader in juni 1943 werd geëxecuteerd, hebben zijn kinderen diverse pogingen gedaan om de feiten –en ook zijn bezittingen– boven tafel te krijgen, maar halverwege de jaren zestig gaven ze het op. Murw van het vruchteloos zoeken naar antwoorden, van alle tegenstrijdige verklaringen, van alle tegenwerking en bureaucratie”, schrijft de volgende generatie, die nu de waarheid wel –voor een deel– boven tafel heeft gekregen. Het buitensporige vonnis is daarmee niet tenietgedaan. In oorlogstijd struikelt de waarheid op de straten, en het recht struikelt mee.
De man die weg moest, Frances Sanders; uitg. Atlas Contact; 256 blz.; € 22,99